Onderzoek doen

Onderzoek doen
Praktische Opdracht: Onderzoek naar een keuzeonderwerp
VWO 4
Bedrijfseconomie
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Onderzoek doen
Praktische Opdracht: Onderzoek naar een keuzeonderwerp
VWO 4
Bedrijfseconomie

Slide 1 - Tekstslide

Je ziet hieronder de acht stappen die je uit gaat voeren in je onderzoek. Zet ze in de juiste volgorde.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Reflectie
Conclusie
Onderwerpkeuze
Onderzoeksmethodiek
Theoretisch deel
Uitvoering van het onderzoek
Beperkingen en aanbevelingen
Beschrijving van de onderzoeks-resultaten

Slide 2 - Sleepvraag

Welke van onderstaande uitspraken over het nut van een theoretisch deel in je onderzoek kloppen?
Klopt wel
Klopt niet
Een theoretisch deel brengt kaders aan in je onderzoek, omdat je hiermee bepaalt wat je wel en wat je niet onderzoekt.
Een theoretisch deel helpt je om de belangrijkste begrippen te bepalen en te definiëren, zodat je betere vragen / criteria in je vragenlijst / interview / observatie / experiment kunt verwerken.
Een theoretisch deel geeft beknopt je uitkomsten van je vragenlijst / interview / observatie / experiment weer, waardoor het mogelijk wordt om goede conclusies te trekken.

Slide 3 - Sleepvraag

Via Google Scholar kun je veel wetenschappelijke artikelen vinden. Kom je niet langs de pay-wall? Voeg de titel van het artikel in op deze site:  https://sci-hub.se/

Slide 4 - Tekstslide

De meeste wetenschappelijke artikelen die je in je theoretisch deel kunt verwerken bestaan uit de volgende onderdelen:
Abstract, Introduction, Theoretical Background, Methods, Results, Conclusion & Discussion, References
Wat kun je het beste van dit artikel doorlezen wanneer je wilt weten of datgene wat erin staat mogelijk interessant voor jouw onderzoek kan zijn?

A
Lees het artikel helemaal door
B
Lees alleen de Results door
C
Lees alleen de Abstract door
D
Lees eerst de Abstract door, dan eventueel de Introductie en Conclusie en daarna misschien nog de rest als het interessant blijft

Slide 5 - Quizvraag

Aan het einde van je theoretisch deel stel je een onderzoeksvraag op. Welke stelling(en) over een onderzoeksvraag is / zijn juist?
Stelling I: Een goede onderzoeksvraag is altijd een open vraag.
Stelling II: In een onderzoeksvraag mogen best belangrijke kernbegrippen / concepten uit je theoretisch kader genoemd worden.
A
Stelling I is juist, Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist, Stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn onjuist
D
Beide stellingen zijn juist

Slide 6 - Quizvraag

Uit je theorieën en je onderzoeksvraag in je theoretisch deel kun je een hypothese gaan afleiden. Vaak is het fijn om dan met een conceptueel model te werken, waarin je overzichtelijk de relaties tussen concepten kunt weergeven. Hiernaast zie je een model waarbij de relatie tussen werkstress en online gameverslaving onderzocht wordt. Welke van onderstaande hypothesen is juist?
A
Er is een negatief verband tussen werkstress en de kans om online gameverslaafd te raken
B
Een online gameverslaving bij iemand leidt tot meer werkstress
C
Een hogere mate van werkstress leidt tot een grotere kans om online gameverslaafd te raken
D
Een hogere mate van werkstress leidt tot een kleinere kans om online gameverslaafd te raken.

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer je je theoretisch deel hebt afgerond, kun je na gaan denken over een onderzoeksmethode om je hypothese mee te falsificeren. Elke van onderstaande vormen heeft zo zijn eigen kenmerken en is in specifieke situaties goed te gebruiken. Welke vorm hoort bij welk kenmerk / situatie?
Deze vorm is vooral handig wanneer je de respondenten actief wil beïnvloeden / manipuleren omdat je bij andere vormen mogelijk sociaal wenselijke antwoorden krijgt.
Bij deze vorm manipuleer / beïnvloedt je de respondenten niet, maar meet je in een natuurlijke setting hun gedrag.
Deze vorm is moeilijk toe te passen wanneer je 'm bij veel respondenten af wil nemen, maar je krijgt wel diepgaande inzichten bij de respondenten die je weet te strikken.
Met deze vorm krijg je gemakkelijk een grote hoeveelheid data van veel respondenten binnen.
Enquête 
Interview
Observatie
Experiment

Slide 8 - Sleepvraag

Bij de uitvoering van je onderzoek moet je met een paar praktische zaken rekening houden. Welke van onderstaande tips hoort bij welke onderzoeksvorm?
Je stelt van tevoren een lijst met standaardvragen op die je in ieder geval beantwoord wil hebben. Tijdens afname maakt de volgorde waarin je de vragen behandelt niet echt uit, maar pak in ieder geval de ruimte om door te vragen waar dat kan. Vraag ook om toestemming om een audio-opname te mogen maken, zo kun je alles nog eens rustig terugluisteren.
Hierbij geldt dat je bij uitvoering van deze onderzoeksvorm ten minste twee weken de tijd moet nemen om zo voldoende respons te genereren.
Stel van tevoren een lijst met zaken op waar je op gaat letten en ontwerp een 'aankruislijst'. Vraag ook om toestemming om een video-opname te mogen maken, zo kun je later alles nog eens rustig terugkijken.
Zorg ervoor dat je alle omstandigheden tussen de twee te onderzoeken groepen respondenten exact gelijk houdt, op één aspect na. Zo kun je verschillen tussen groepen ook echt linken aan dat ene aspect dat je hebt veranderd. 
Enquête 
Interview
Observatie
Experiment

Slide 9 - Sleepvraag

Hoe integreer je goede items op in je onderzoeksvorm?
Of je nu een enquête, interview, observatie of experiment uitvoert, je wil altijd weten met wie je te maken hebt. Vraag daarom altijd naar leeftijd, geslacht en hoogst genoten opleiding. 

Voor de overige items (vragen, observatiecriteria, aanpassingen in de experimentsetting) doe je een beroep op bestaande onderzoeken. Je mag dus vragen 'jatten', graag zelfs! Vragen van andere onderzoeken zijn betrouwbaar en valide. 

Slide 10 - Tekstslide

Tijdens het opzetten van je onderzoek zul je je concepten moeten operationaliseren. Dat wil zeggen dat je de dingen die je wil meten meetbaar moet maken. Met wat voor vraag / item zou jij de klanttevredenheid voor een bepaald merk meetbaar maken?

Slide 11 - Open vraag

Typen vragen
Open vragen:
  • Kwalitatief onderzoek, dus veel gedetailleerde informatie
  • Lastig te verwerken met statistiek, dus niet handig bij veel respondenten
  • Veel open vragen in je vragenlijst verhogen de kans op uitvallers
  • Tip: stop de open vragen zoveel mogelijk aan het einde van je vragenlijst als je ze gebruikt

Gesloten vragen:
  • Kwantitatief onderzoek, dus weinig gedetailleerde informatie
  • Makkelijk te verwerken met statistiek, dus handig bij veel respondenten

Slide 12 - Tekstslide

Scoreschalen in je vragen: Likert scales (ordinale data)

Slide 13 - Tekstslide

Scoreschalen in je vragen: Matrixschaal (ordinale data)

Slide 14 - Tekstslide

Scoreschalen in je vragen: Extremenschaal (ordinale data)

Slide 15 - Tekstslide

Scoreschalen in je vragen: Meerkeuzeschalen (nominale / ordinale data)

Slide 16 - Tekstslide

Scoreschalen in je vragen: numeriek antwoord met een beperkte range (interval / ratio data)
Alternatief: schuifregelaar

Slide 17 - Tekstslide

Scoreschalen in je vragen: Ranking (ordinale data)

Slide 18 - Tekstslide

Algemene tips over scoreschalen
  • Meningen / opinies zijn vaak lastig te bemachtigen met behulp van items die interval / ratio data binnenhalen.
  • Probeer consequent te zijn in de scoreschalen (dus niet wisselen van 5- naar 6- naar 7-point Likert scale), dat voorkomt verwarring.
  • Gebruik dezelfde scoreschaal bij meerdere indicatoren die hetzelfde concept meten, dat voorkomt statistisch gedoe.
  • Pas omgekeerde scoreschalen toe om de respondent scherp te houden, dat toont ‘outliers’.

Slide 19 - Tekstslide

Welke van de scoreschalen hiernaast zijn omgekeerd?
A
De 2e, 5e en 6e
B
De 2e, 5e en 8e
C
De 2e, 5e, 8e en 9e
D
De 2e, 5e, 8e en 10e

Slide 20 - Quizvraag

Vragenlijst maken? Gebruik www.enquetesmaken.com
Registreer met je leerlingmail voor onbeperkte toegang

Slide 21 - Tekstslide

Van belang is dat je bij de start je enquête, observatie, experiment (of wellicht zelfs interview) benadrukt dat de respondenten anoniem blijven en dat alle antwoorden vertrouwelijk behandeld worden. Waarom is dat belangrijk?

Slide 22 - Open vraag

Je hebt je data binnen!
  • Bij een enquête: Gebruik Excel of een ander kwantitatief dataprogramma om je data in te kunnen voeren en je hypothese te kunnen toetsen.
  • Bij een interview: Gebruik Kwalitan of een ander kwalitatief dataprogramma om je data in te kunnen voeren en conclusies te kunnen trekken.
  • Bij observaties of een experiment: Gebruik het beeldmateriaal en/of de criterialijst om conclusies te kunnen trekken. 
  • Indien mogelijk: gebruik grafieken en tabellen in je poster om de data overzichtelijk in te presenteren. 

Slide 23 - Tekstslide

Aan het einde van je onderzoek kun je conclusies gaan trekken. Welke stelling(en) over het toetsen van je hypothese is / zijn juist?
Stelling I: Bij een goed uitgevoerd onderzoek moet je altijd uitspraken kunnen doen over of je de hypothese aanneemt of verwerpt.
Stelling II: Een onderzoek waarin uiteindelijk de hypothese verworpen wordt is per definitie waardeloos.
A
Stelling I is juist, Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist, Stelling II is juist
C
Beide stelling zijn onjuist
D
Beide stellingen zijn juist

Slide 24 - Quizvraag

Nadat je je conclusies getrokken hebt, besteed je nog aandacht aan het beschrijven van de beperkingen en aanbevelingen van het onderzoek en je reflecteert op het onderzoek. Welke stelling(en) hierover is / zijn juist?
Stelling I: Het beschrijven van beperkingen wordt in het algemeen gezien als een teken van zwakte in je onderzoek.
Stelling II: In het beschrijven van de beperkingen kijk je enkel naar de inhoud van je onderzoek, terwijl je in je reflectie je persoonlijke ervaringen beschrijft.
A
Stelling I is juist, Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist, Stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn onjuist
D
Beide stellingen zijn juist

Slide 25 - Quizvraag