- Hoe vind je de persoonsvorm? -Wat is het werkwoordelijke gezegde?
- Hoe vind je het onderwerp?
-Wat is een splitsbaar werkwoord?
- Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Slide 2 - Tekstslide
Werkwoordelijke gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
(Bestaat uit de pv en andere ww) Bestaat het werkwoordelijke gezegde uit meer dan één werkwoord? Dan zijn de andere werkwoorden vaak een infinitief of een voltooid deelwoord.
Slide 3 - Tekstslide
Wg= pv + alle ww in de zin
In sommige zinnen wordt aan het + infinitief of te + infinitief gebruikt.
vb: Julia probeert niet op haar telefoon te kijken. pv= probeert wg= probeert te kijken
Julia is haar huiswerk aan het maken.
pv= is wg= aan het maken
Slide 4 - Tekstslide
Werkwoorden zijn doe- woorden!
Werkwoord 'Fietsen' en 'Lopen'
Ik fiets Ik loop Jij fietst Jij loopt Hij/zij fietst Hij/zij loopt Wij fietsen Wij lopen
Slide 5 - Tekstslide
Het voltooid deelwoord
Een werkwoordsvorm die wordt gebruikt om een voltooide tijd aan te geven. (Het is al gebeurd)
Jantje heeft een fiets gestolen.
pv: heeft wg: heeft gestolen (pv + voltooid deelwoord)
Slide 6 - Tekstslide
Infinitief
Het hele werkwoord noem je ook wel 'infinitief'.
Je vindt de infinitief door 'wij' voor het werkwoord te zetten.
• Je stelt de vraag: wie/wat + wg? Het antwoord is het onderwerp.
vb: De leerlingen vertelden het grapje aan de leraar. Wg=vertelden
Wie vertelden? Antwoord: De leerlingen. O = De leerlingen
Slide 8 - Tekstslide
Let op!!
Let op: in zinnen met een gebiedende wijs staat GEEN onderwerp.
vb: Kom nou mee! Doe niet zo flauw!
Slide 9 - Tekstslide
Lijdend voorwerp
= Ondergaat de handeling . Het onderwerp doet iets met het lijdend voorwerp.
vb: Hij repareert zijn fiets. o= hij lv= zijn fiets (hij repareert iets en dat iets is dus zijn fiets)
Hoe vind je het lv? Stel de vraag: Wie/wat + wg + o ? Wie/ wat repareert hij?
Slide 10 - Tekstslide
De jongen aaide het hondje.
Stap 1: Zoek pv (In andere tijd zetten, aantal veranderen, vraagzin maken) = aaide Stap 2: Zoek wg (alle werkwoorden in de zin) Stap 3: Zoek O (Wie/ wat + wg) = De jongen
Stap 4: Zoek LV (Wie/ wat + wg + O.) = het hondje
Slide 11 - Tekstslide
Heb je een vraag tijdens het werken?
Steek je hand op. Ik help je!
timer
1:00
Maken van H3.7: Kader: 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 13, 14, 16, 17, 18 en 19