Gebruik je om naar iemand te refereren of letterlijk te wijzen.
Slide 4 - Tekstslide
Personal Pronouns
Persoonlijke voornaamwoorden kunnen Je moet daarbij kijken of het gaat over de persoon/personen als onderwerp van de zin of als voorwerp (meewerkend of lijdend) van de zin. Als onderwerp van de zin (het antwoord op de vraag ‘Wie?’) zijn er de volgende persoonlijke voornaamwoorden.
Slide 5 - Tekstslide
Personal Pronouns
I / You / We / They WW
He / She / It WW + (e)s
I like you.
She likes you.
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Present Simple
+
-
?
I read a lot.
She reads a lot.
I don't read a lot.
She doesn't read a lot.
Do you read a lot?
Does she read a lot?
Slide 8 - Tekstslide
4.2
Plek van de bijwoorden
Slide 9 - Tekstslide
Bijwoorden
Dichtbij Verweg
Enkelvoud This That
Meervoud These Those
Bijwoorden zijn woorden als:
probably / really / just / always / never / usually / still
Slide 10 - Tekstslide
Bijwoorden
Dichtbij Verweg
Enkelvoud This That
Meervoud These Those
In een Engelse zin plaats je een bijwoord:
- ná een vorm van to be, zoals am,isof are
Bijvoorbeeld: You arenever late.
- vóór elk ander werkwoord
Bijvoorbeeld: I reallylike Christmas.
Slide 11 - Tekstslide
4.3 & 4.4
Can & Could
Slide 12 - Tekstslide
kan, kunnen
kan niet, kunnen niet
zou kunnen
Can & Could
Can
Can't
Could
I can speak English.
I can't speak English.
Could you help me, please?
Veel beleefder!
Slide 13 - Tekstslide
4.5
Some & Any
Slide 14 - Tekstslide
Some & Any
Dichtbij Verweg
Enkelvoud This That
Meervoud These Those
Some & Any betekenen beide
wat / enkele / een paar / sommige / een beetje
Geen specifiek aantal, maar gewoon een paar..
Slide 15 - Tekstslide
Some & Any
I want some apples.
I don't want any apples.
Do you want any apples?
Some gebruik je in een bevestigende / positieve zin.
Any gebruik je in een ontkennende / negatieve zin en in een vraagzin.
Slide 16 - Tekstslide
4.6
Short Answers
Slide 17 - Tekstslide
Short Answers
"korte antwoorden"
Short answers hebben iets weg van question tags.
- Ze beginnen altijd met Yes of No;
- Ze bestaan bestaan alleen uit het onderwerp en het werkvoor uit de vraag.
Slide 18 - Tekstslide
Short Answers
"korte antwoorden"
Arethey on their way?
Yes, theyare.
No, theyarenot (aren't).
Slide 19 - Tekstslide
4.7
To Be Going To
Slide 20 - Tekstslide
TO BE GOING TO
Je gebruikt een vorm van to be going to wanneer..
1. je iets van plan bent in de toekomst;
I am going to watch a movie tonight.
2. je zeker weetdatiets zal gaan gebeuren.
Look at those clouds! Itis going to rain.
Dit onderwerp is herhaling.
Slide 21 - Tekstslide
TO BE GOING TO
Dit onderwerp is herhaling.
TO BE + going to + werkwoord
wanneer er als werkwoord "to walk" staat, gebruik dan alleen "walk" zonder "to".