H5 - Taalverzorging - verkleinwoordjes en afkortingen (les 1)

Verkleinwoorden en afkortingen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Verkleinwoorden en afkortingen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het eind van deze les kan ik verkleinwoorden en afkortingen goed spellen.

Slide 2 - Tekstslide

Verkleinwoorden en afkortingen
Verkleinwoorden: van zelfstandige naamwoorden kan je verkleinwoorden maken, door er -je, 
-kje, -pje, -tje, of -etje achter te zetten: hand  - handje; woning - woninkje; pluim - pluimpje; broer - broertje; ring - ringetje.

Let op bij woorden die op één lange klinker eindigen: pyjama - pyjamaatje; café - cafeetje, auto - autootje; paraplu - parapluutje; tosti - tostietje; baby - baby'tje. 
Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: blad - blaadje.

Slide 3 - Tekstslide

Spelling H5: verkleinwoorden

Regels:

1 woorden eindigend op -ng                               -->             kortinkje / leerlingetje

2 woorden eindigend op een lange klinker  -->             agendaatje

3 woorden eindigend op -i                                   -->             tostietje

4 woorden eindigend op -y                                  -->              baby'tje / cowboytje

(behalve als er voor de y een klinker staat)

5 bij een letter, cijfer of afkorting                       -->             6'je / A4'tje / cd'tje 

Slide 4 - Tekstslide

Verkleinwoorden en afkortingen
Zo schrijf je afkortingen:
- Afkortingen van namen van bedrijven, organisaties en landen schrijf je met hoofdletters: BMW, VVD, GB, PSV, RTL, VN

- Afkortingen waarvan je de woorden altijd volledig uitspreekt, schrijf je met punten: a.u.b., bijv., i.c.m., o.a.
- De meeste andere afkortingen schrijf je met kleine letters, zonder punten: vmbo, bh, cv, ov, pin, sms.

Slide 5 - Tekstslide

Noteer het verkleinwoord van:
album

Slide 6 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord van:
kassabon

Slide 7 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord van:
volumeknop

Slide 8 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord van:
berghelling

Slide 9 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord van:
stekker

Slide 10 - Open vraag

Maak opdracht 1 van blz. 134 af.
Vraag 1 t/m 5  hebben we in LessonUp gedaan. 
Maak 6 t/m 15 zelfstandig.


timer
5:00

Slide 11 - Tekstslide

Kort op de juiste manier af:
in plaats van

Slide 12 - Open vraag

Kort op de juiste manier af:
per persoon

Slide 13 - Open vraag

Kort op de juiste manier af:
Volkswagen

Slide 14 - Open vraag

Kort op de juiste manier af:
televisie

Slide 15 - Open vraag

Maak opdracht 4 van blz. 135 af
Vraag 1 t/m 4  hebben we in LessonUp gedaan. 
Maak 5 t/m 12 zelfstandig. 


timer
5:00

Slide 16 - Tekstslide

Evaluatie lesdoel:
Aan het eind van deze les kan verkleinwoorden en afkortingen goed spellen.

Slide 17 - Tekstslide

Noem een voorbeeld
van een verkleinwoord

Slide 18 - Woordweb

Noem een voorbeeld
van een afkorting

Slide 19 - Woordweb

Bedenk een verkleinwoord bij de regel:
eindigt op een lange klinker

Slide 20 - Open vraag

Bedenk een verkleinwoord bij de regel:
eindigt op een i

Slide 21 - Open vraag

Bedenk een verkleinwoord bij de regel:
eindigt op -ng

Slide 22 - Open vraag

Ik kan nu verkleinwoorden en afkortingen goed spellen
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Huiswerk vrijdag 28-05
Hoofdstuk 5 - Taalverzorging (blz. 134-135)
Spelling - verkleinwoorden en afkortingen
Opdracht 1 t/m 5

Slide 24 - Tekstslide