H5 - Taalverzorging - verkleinwoordjes en afkortingen (les 1)

Verkleinwoorden en afkortingen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Verkleinwoorden en afkortingen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het eind van deze les kun je verkleinwoorden en afkortingen goed spellen.

Slide 2 - Tekstslide

Verkleinwoorden en afkortingen
Afkortingen schrijf je op verschillende manieren: met hoofdletters en met kleine letters, met of zonder punten.

Zo schrijf je afkortingen:
- Afkortingen van namen van bedrijven, organisaties en landen schrijf je met hoofdletters: BMW, VVD, NSC, PSV, RTL, VN

- Afkortingen waarvan je de woorden altijd volledig uitspreekt, schrijf je met punten: a.u.b., bijv. 
- De meeste andere afkortingen schrijf je met kleine letters, zonder punten: vmbo, bh, cv, ov, pin, sms.

Slide 3 - Tekstslide

Verkleinwoorden en afkortingen
Verkleinwoorden: van zelfstandige naamwoorden kan je verkleinwoorden maken, door er -je, -kje, -pje, -tje, of -etje erachter te zetten: hand  - handje; woning - woninkje; pluim - pluimpje; broer - broertje; ring - ringetje.

Let op bij woorden die op één lange klinker eindigen: pyama - pyamaatje; café - cafeetje, auto - autootje; paraplu - parapluutje; tosti - tostietje; baby - babytje. 

Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: blad - blaadje.

Slide 4 - Tekstslide

Spelling H5: verkleinwoorden

Regels:

1 woorden eindigend op -ng                               -->             kortinkje / leerlingetje

2 woorden eindigend op een lange klinker  -->             agendaatje

3 woorden eindigend op -i                                   -->             tostietje

4 woorden eindigend op -y                                  -->              baby'tje / cowboytje

(behalve als er voor de y een klinker staat)

5 bij een letter, cijfer of afkorting                       -->             6'je | A4'tje

Slide 5 - Tekstslide

Noteer het verkleinwoord van:
album

Slide 6 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord van:
Kassabon

Slide 7 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord van:
Volumeknop

Slide 8 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord van:
Berghelling

Slide 9 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord van:
Stekker

Slide 10 - Open vraag

Kort op de juiste manier af:
in plaats van

Slide 11 - Open vraag

Kort op de juiste manier af:
per persoon

Slide 12 - Open vraag

Kort op de juiste manier af:
Volkswagen

Slide 13 - Open vraag

Kort op de juiste manier af:
televisie

Slide 14 - Open vraag

Evaluatie lesdoel:
Aan het eind van deze les kan ik verkleinwoorden en afkortingen goed spellen.

Slide 15 - Tekstslide

Noem een voorbeeld
van een verkleinwoord

Slide 16 - Woordweb

Noem een voorbeeld
van een afkorting

Slide 17 - Woordweb

Bedenk een verkleinwoord bij de regel:
eindigt op een i

Slide 18 - Open vraag

Bedenk een verkleinwoord bij de regel:
eindigt op -ng

Slide 19 - Open vraag

Ik kan nu verkleinwoorden en afkortingen goed spellen
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Huiswerk
Hoofdstuk 5 - Taalverzorging (blz. 134-135)
Spelling - verkleinwoorden en afkortingen
Opdracht 1 t/m 5

Slide 21 - Tekstslide