Les 3, Schooltaalwoorden

Nederlands les 3
Schooltaalwoorden
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Nederlands les 3
Schooltaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Vaktaalwoorden
Vaktaal (=beroepstaal) is voor jou als mbo- student een nieuwe taal. Deze taal heeft veel onbekende woorden en andere betekenissen.

Profiel Assistent Horeca en Voeding:
blancheren en flamberen. 

Slide 2 - Tekstslide

Schooltaalwoorden
Schooltaalwoorden zijn woorden die veel en vaak in verschillende teksten, opdrachten en lesboeken voorkomen van een willekeurig vak. 

Het is heel belangrijk om hier tijdens elk vak mee bezig te zijn, zodat je de teksten van verschillende vakken veel beter kunt begrijpen. 

Slide 3 - Tekstslide

OVERIGE MOEILIJKE WOORDEN

 Er zijn verschillende manieren om zonder woordenboek 
toch achter de betekenis te komen.

1. Doorlezen of –luisteren
 2. Gebruikmaken van de context
3. Woorddelen herkennen
4. Opzoeken in het woordenboek via de app of op internet





Slide 4 - Tekstslide


de opmerking
A
Iets wat je moet leren
B
Iets wat hard groeit
C
Iets wat iemand zegt

Slide 5 - Quizvraag

nauwkeurig
A
zorgvuldig
B
zogenaamd
C
verstandig

Slide 6 - Quizvraag

Dit korte broekje is geschikt voor de sportles.
A
gaat waarschijnlijk kapot tijdens
B
mag je niet dragen tijdens
C
kun je goed gebruiken tijdens

Slide 7 - Quizvraag

Alle benodigde spullen staan op tafel.
A
spullen die je moet gebruiken
B
spullen die je moet maken
C
spullen die nieuw zijn

Slide 8 - Quizvraag

Bram is verantwoordelijk voor de planten.
A
heeft veel planten in huis
B
houdt veel van de planten
C
moet voor de planten zorgen

Slide 9 - Quizvraag

De docent vindt datgene wat hij vertelt erg interessant.
A
de dingen die
B
de manier waarop
C
de persoon waarover

Slide 10 - Quizvraag

Betekenis

het doel
A
de spullen die je kunt gebruiken
B
wat je wilt bereiken
C
wat je voor een toets moet leren
D
een deel van iets

Slide 11 - Quizvraag

Betekenis

de leerstof
A
de spullen die je kunt gebruiken
B
wat je wilt bereiken
C
wat je voor een toets moet leren
D
een deel van iets

Slide 12 - Quizvraag

Betekenis

het materiaal
A
de spullen die je kunt gebruiken
B
wat je wilt bereiken
C
wat je voor een toets moet leren
D
een deel van iets

Slide 13 - Quizvraag

Betekenis

het onderdeel
A
de spullen die je kunt gebruiken
B
wat je wilt bereiken
C
wat je voor een toets moet leren
D
een deel van iets

Slide 14 - Quizvraag

Voorbeeld

het doel
A
Engels verstaan en spreken
B
Het hoofdstuk over democratie
C
Woordenboek, computer, pen en papier
D
de titel van een tekst

Slide 15 - Quizvraag

Voorbeeld

de leerstof
A
Engels verstaan en spreken
B
Het hoofdstuk over democratie
C
Woordenboek, computer, pen en papier
D
de titel van een tekst

Slide 16 - Quizvraag

Voorbeeld

het materiaal
A
Engels verstaan en spreken
B
Het hoofdstuk over democratie
C
Woordenboek, computer, pen en papier
D
de titel van een tekst

Slide 17 - Quizvraag

Voorbeeld

het onderdeel
A
Engels verstaan en spreken
B
Het hoofdstuk over democratie
C
Woordenboek, computer, pen en papier
D
de titel van een tekst

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het tegenovergestelde

verplicht
A
slordig
B
voordeel
C
vrijwillig
D
zeker

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het tegenovergestelde

eventueel
A
slordig
B
voordeel
C
vrijwillig
D
zeker

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het tegenovergestelde

nadeel
A
slordig
B
voordeel
C
vrijwillig
D
zeker

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het tegenovergestelde

compleet
A
slordig
B
voordeel
C
vrijwillig
D
gedeeltelijk

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het tegenovergestelde

nauwkeurig
A
slordig
B
voordeel
C
vrijwillig
D
gedeeltelijk

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een goede zin met het woord ‘leerstof’?
A
Is die broek van leerstof gemaakt?
B
Wanneer heb je je leerstof gehaald?
C
Wat is de leerstof voor biologie?

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een goede zin met het woord ‘datgene’?
A
Geschiedenis vind ik een leuk vak, maar datgene vind ik echt saai.
B
Morgen krijg je een toets over datgene wat je in de les geleerd hebt.
C
Omdat de docent ziek is, krijgen we vandaag les van datgene.

Slide 25 - Quizvraag

Je hoeft niets mee te nemen. Alle ........ spullen zijn hier al.
A
eventuele
B
benodigde
C
verantwoordelijke

Slide 26 - Quizvraag

Iedereen moest lachen om de grappige ……… van Sara.
A
nadelen
B
opmerking
C
leerstof

Slide 27 - Quizvraag

Voor de groei van de planten is water ……….
A
verplicht
B
nodig
C
het materiaal

Slide 28 - Quizvraag

Iedere leerling is …………… voor zijn eigen huiswerk.
A
verplicht
B
nadeel
C
geschikt
D
verantwoordelijk

Slide 29 - Quizvraag

Deze fiets is goed voor in de stad, maar hij is niet ………………voor in de bergen.
A
doel
B
materiaal
C
nauwkeurig
D
geschikt

Slide 30 - Quizvraag

Om de online opdrachten te kunnen maken, is een internetverbinding …………………………………………
A
verplicht
B
nodig
C
eventueel
D
compleet

Slide 31 - Quizvraag

In deze les ben je ……… om je telefoon uit te zetten.
A
nauwkeurig
B
verplicht
C
nodig
D
verantwoordelijk

Slide 32 - Quizvraag

We hebben morgen vrij, want de leraren gaan staken op het Malieveld in Den Haag. Hun
d………is een hoger salaris.

Slide 33 - Open vraag

Ik ben blij met het nieuwe rooster. Het enige n……… is dat ik op vrijdag laat uit ben.

Slide 34 - Open vraag

Je kunt e……………handschoenen dragen tijdens het schilderen, maar het hoeft niet.

Slide 35 - Open vraag

Wachten we nog op iemand of is de groep c……………………?

Slide 36 - Open vraag

Van welk m……………… zijn jouw schoenen gemaakt? De mijne zijn van echt leer.

Slide 37 - Open vraag

Bij een sportles vind ik o…………balsporten het leukst

Slide 38 - Open vraag

Opdracht
Je gaat 15 zinnen maken met de schooltaalwoorden die je deze les hebt geleerd. 

Je mag gebruik maken van internet en van de site : www.woorden.org 

Slide 39 - Tekstslide

Opdracht
Je gaat in 2- tallen een dictee bij elkaar afnemen.
 Je maakt gebruik van je eigen zinnen en herhaalt het moeilijk woord nog een keer. 
Je laat je medestudent het schooltaalwoord opschrijven. 

Slide 40 - Tekstslide

Kahoot
https://create.kahoot.it/share/quiz-nederlands-voordeel-les-3-moeilijke-woorden/84209de4-d0b7-4162-b667-ff9c9d6e6fcd

Slide 41 - Tekstslide