Examentraining facet , schooltaalwoorden en signaalwoorden

Welkom
Examentraining
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Examentraining

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Oefenen teksten facet
  • Woordenschat
  • Signaalwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Tekst facet Koopzondag is niet nodig
  1.  Lees de tekst oriënterend.
  • Kijk wat het onderwerp van de tekst is
  • Wat is het doel van de tekst
  • Kijk naar de titel,  eventuele plaatjes en naar de schrijver

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het doel van deze tekst?
A
De lezer overtuigen dat koopzondag afgeschaft moet worden.
B
De lezer amuseren door een leuk verhaal te vertellen over koopzondag.
C
De lezer informeren over de uitslag van een onderzoek over koopzondag.
D
De lezer instrueren hoe je naar koopzondag kunt gaan.

Slide 4 - Quizvraag

Tekst facet Koopzondag is niet nodig
2. Lees de tekst globaal
  • Lees de eerste en de laatste zin van elke alinea
  • Lees de inleiding en het slot

Slide 5 - Tekstslide

Welk signaalwoord staat in de laatste zin van alinea 1?
A
omzet
B
wel
C
stijgen
D
terwijl

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent 'terwijl'?
A
ondertussen
B
mits
C
conclusie
D
onder andere

Slide 7 - Quizvraag

Tekst facet Koopzondag is niet nodig
3. Lees de tekst intensief
  • Je wil de inhoud van de tekst volledig begrijpen
  • Je begrijpt die verbanden tussen alinea's
  • Je kunt hoofd en bijzaken scheiden

Slide 8 - Tekstslide

In de titel van de tekst staat 'Koopzondag niet nodig'.
Van wie is deze mening?
A
De schrijver van de tekst
B
Mensen die gereageerd hebben
C
Ondervraagde winkeliers

Slide 9 - Quizvraag

Wat doet de schrijver in alinea 1?
A
Hij doet een voorspelling van de reacties op de stelling
B
Hij geeft een samenvatting van de reacties op de stelling
C
Hij vertelt wat hij vindt van de reacties op de stelling

Slide 10 - Quizvraag

Een aantal mensen vindt dat winkels open moeten kunnen zijn op zondag. Welk argument wordt hiervoor genoemd in de tekst?
A
De koopzondag heeft een positief effect op onze economie
B
De koopzondag voorkomt dat winkels leeg komen te staan
C
De koopzondag zorgt ervoor dat ondernemers betere zaken doen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste onderwerp van alinea 4?
A
De keuzevrijheid van de winkelier
B
De zondagsrust van omwonenden
C
Het gezinsleven van de consument

Slide 12 - Quizvraag

Schooltaalwoorden
Schooltaalwoorden zijn woorden die veel en vaak in verschillende teksten, opdrachten en lesboeken voorkomen van een willekeurig vak. 

Het is heel belangrijk om hier tijdens elk vak mee bezig te zijn, zodat je de teksten van verschillende vakken veel beter kunt begrijpen. 

Slide 13 - Tekstslide

OVERIGE MOEILIJKE WOORDEN

 Er zijn verschillende manieren om zonder woordenboek 
toch achter de betekenis te komen.

1. Doorlezen of –luisteren
 2. Gebruikmaken van de context
3. Woorddelen herkennen
4. Opzoeken in het woordenboek via de app of op internet





Slide 14 - Tekstslide

nauwkeurig
A
zorgvuldig
B
zogenaamd
C
verstandig
D
afhankelijk

Slide 15 - Quizvraag

Alle benodigde spullen staan op tafel.
A
spullen die je moet gebruiken
B
spullen die je moet maken
C
spullen die nieuw zijn

Slide 16 - Quizvraag

Bram is verantwoordelijk voor de planten.
A
heeft veel planten in huis
B
houdt veel van de planten
C
moet voor de planten zorgen
D
expert op het gebied van planten

Slide 17 - Quizvraag

De docent vindt datgene wat hij vertelt erg interessant.
A
de dingen die
B
de manier waarop
C
de persoon waarover

Slide 18 - Quizvraag

Betekenis

het doel
A
de spullen die je kunt gebruiken
B
wat je wilt bereiken
C
wat je voor een toets moet leren
D
een onderdeel van iets

Slide 19 - Quizvraag

Betekenis

de leerstof
A
de spullen die je kunt gebruiken
B
wat je wilt bereiken
C
wat je voor een toets moet leren
D
een deel van iets

Slide 20 - Quizvraag

Betekenis

het onderdeel
A
de spullen die je kunt gebruiken
B
wat je wilt bereiken
C
de stof die je voor een toets moet leren
D
een gedeelte van iets

Slide 21 - Quizvraag

Voorbeeld

het doel
A
Engels verstaan en spreken
B
Het hoofdstuk over democratie
C
Woordenboek, computer, pen en papier
D
de titel van een tekst

Slide 22 - Quizvraag

Voorbeeld

de leerstof
A
Engels verstaan en spreken
B
Het hoofdstuk over democratie
C
Woordenboek, computer, pen en papier
D
de titel van een tekst

Slide 23 - Quizvraag

Voorbeeld

het materiaal
A
Engels verstaan en spreken
B
Het hoofdstuk over democratie
C
Woordenboek, computer, pen en papier
D
de titel van een tekst

Slide 24 - Quizvraag

Voorbeeld

het onderdeel
A
Engels verstaan en spreken
B
Het hoofdstuk over democratie
C
Woordenboek, computer, pen en papier
D
de titel van een tekst

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het tegenovergestelde

verplicht
A
onafhankelijk
B
waarschijnlijk
C
vrijwillig
D
zeker

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het tegenovergestelde

eventueel
A
nadrukkelijk
B
misschien
C
vrijwillig
D
zeker

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het tegenovergestelde

compleet
A
slordig
B
voordeel
C
vrijwillig
D
gedeeltelijk

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het tegenovergestelde

nauwkeurig
A
slordig
B
voordeel
C
vrijwillig
D
gedeeltelijk

Slide 29 - Quizvraag

Wat is een goede zin met het woord ‘leerstof’?
A
Is die broek van leerstof gemaakt?
B
Wanneer heb je je leerstof gehaald?
C
Wat is de leerstof voor biologie?

Slide 30 - Quizvraag

Wat is een goede zin met het woord ‘datgene’?
A
Geschiedenis vind ik een leuk vak, maar datgene vind ik echt saai.
B
Morgen krijg je een toets over datgene wat je in de les geleerd hebt.
C
Omdat de docent ziek is, krijgen we vandaag les van datgene.

Slide 31 - Quizvraag

Je hoeft niets mee te nemen. Alle ........ spullen zijn hier al.
A
eventuele
B
benodigde
C
verantwoordelijke
D
nauwkeurige

Slide 32 - Quizvraag

Iedereen moest lachen om de grappige ……… van Sara.
A
nadelen
B
opmerking
C
leerstof
D
verantwoordelijkheid

Slide 33 - Quizvraag

Voor de groei van de planten is water ……….
A
nauwkeurig
B
nodig
C
verantwoordelijk

Slide 34 - Quizvraag

Iedere leerling is …………… voor zijn eigen huiswerk.
A
verplicht
B
onafhankelijk
C
geschikt
D
verantwoordelijk

Slide 35 - Quizvraag

Deze fiets is goed voor in de stad, maar hij is niet ………………voor in de bergen.
A
doel
B
materiaal
C
nauwkeurig
D
geschikt

Slide 36 - Quizvraag

Om de online opdrachten te kunnen maken, is een internetverbinding …………………………………………
A
verplicht
B
nodig
C
eventueel
D
compleet

Slide 37 - Quizvraag

In deze les ben je ……… om je telefoon uit te zetten.
A
nauwkeurig
B
verplicht
C
nodig
D
verantwoordelijk

Slide 38 - Quizvraag

We hebben morgen vrij, want de leraren gaan staken op het Malieveld in Den Haag. Hun
d………is een hoger salaris.

Slide 39 - Open vraag

Ik ben blij met het nieuwe rooster. Het enige n……… is dat ik op vrijdag laat uit ben.

Slide 40 - Open vraag

Je kunt e……………handschoenen dragen tijdens het schilderen, maar het hoeft niet.

Slide 41 - Open vraag

Wachten we nog op iemand of is de groep c……………………?

Slide 42 - Open vraag

Van welk m……………… zijn jouw schoenen gemaakt? De mijne zijn van echt leer.

Slide 43 - Open vraag

Bij een sportles vind ik o…………balsporten het leukst

Slide 44 - Open vraag

Kahoot
https://create.kahoot.it/share/quiz-nederlands-voordeel-les-3-moeilijke-woorden/84209de4-d0b7-4162-b667-ff9c9d6e6fcd

Slide 45 - Tekstslide

Maak zelfstandig de tekst over Terrorisme


Slide 46 - Tekstslide

Antwoorden terrorisme
1. B       5. D       9. D
2. A      6. B       10. D
3. A      7.  B       11. A
4. C     8. C        12.D

Slide 47 - Tekstslide