LP week 4/5 (nl)

LP week 5
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

LP week 5

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
  •        Ik ga een relevant lokaal probleem identificeren: welke problemen spelen er in mijn lokale gemeenschap?
  •        Ik ga relevante informatie verzamelen over dit onderwerp: welke onderzoeksmethoden kan ik gebruiken en welke vragen moet ik stellen?
  •        Ik zal gegevens evalueren: welke vooroordelen kan ik identificeren en hoe betrouwbaar zijn mijn bronnen?
  •        Ik zal informatie analyseren: wat veroorzaakt het probleem en met welke gevolgen moet ik rekening houden bij het vinden van een geschikte oplossing voor dit probleem?
  •        Ik organiseer mijn onderzoek in een grafisch schema: hoe kan ik mijn onderzoeksconclusies duidelijk communiceren?
  •        Ik reflecteer op mijn onderzoeksproces: wat heb ik geleerd en wat kan ik de volgende keer anders/beter doen?

Slide 2 - Tekstslide

Enquête
Wie was in staat om zijn enquête af te maken en minstens 6 reacties te krijgen?

Slide 3 - Tekstslide

Voor vandaag
Je gegevens organiseren en analyseren

Slide 4 - Tekstslide

Wat extra tijd
  • Als je de enquête nog niet hebt kunnen doen of meer enquêtes/interviews wilt doen, neem dan deze tijd om dit te organiseren.
  • Als je dit allemaal hebt gedaan, begin dan met het organiseren van je informatie.
  • Wat waren de antwoorden van de enquête/het interview?
  • Welke belangrijke informatie heb je verkregen uit
  • secundaire bronnen?
timer
15:00

Slide 5 - Tekstslide

Evaluatie
Onderzoekers moeten hun gegevens evalueren om er zeker van te zijn dat ze goed zijn. Je moet je bronnen controleren op vooroordelen en betrouwbaarheid. Wees je ervan bewust als je bron slechts een eenzijdig perspectief van de kwestie presenteert en zorg ervoor dat de verstrekte informatie accuraat en betrouwbaar is. 

Tot slot moet je ook kijken naar hoe argumenten worden ontwikkeld: zijn ze logisch en worden ze ondersteund door verifieerbaar bewijs?

Slide 6 - Tekstslide

Vooroordelen
Een vooroordeel is een vooroordeel tegen of ten gunste van een idee, persoon of groep. Een bevooroordeelde bron kan bewijs leveren voor slechts één kant van een argument, of informatie op een oneerlijke manier presenteren.
Een bevooroordeelde bron kan informatie presenteren op een manier die het eigen belang ondersteunt, in plaats van een zoektocht naar de waarheid.

Slide 7 - Tekstslide

Vooroordelen
Lees elke alinea op de volgende dia.
Set 1 gaat over een bezoek van nieuwe buren;
Set 2 gaat over de kenmerken van huisdiereigenaren. 

Waar zijn ze voor of tegen?

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Gegevens vergelijken
Controleer feiten en gegevens altijd dubbel. Zelfs gerenommeerde bronnen, zoals grote kranten, kunnen fouten maken bij het presenteren van informatie. Soms worden gegevens per ongeluk verkeerd afgedrukt, maar bevooroordeelde bronnen kunnen ook bewust onjuiste of onvolledige informatie geven.

Daarom moet je gegevens altijd dubbel controleren en meer dan één bron gebruiken om de informatie die je wilt gebruiken te ondersteunen. Het controleren van dezelfde informatie in meer dan één bron wordt kruiscontrole genoemd. 

Controleer je gegevens altijd dubbel (en driedubbel!)!

Slide 10 - Tekstslide

Claims beoordelen
Je moet de beweringen in al je bronnen evalueren, inclusief de interviews die je hebt gehouden. 

Gebruik de vragen op de volgende dia om de sterke en zwakke punten van de beweringen in je bronnen te bepalen:

Slide 11 - Tekstslide

Biedt het argument geldig bewijs, zoals statistieken of citaten van experts?
Zo ja, voeg het bewijs dan toe aan je aantekeningen.
Zo niet, dan is het slechts een veronderstelling. Welk bewijs zou helpen om hun bewering te bewijzen?



Is het argument logisch? Gebruik de volgende criteria om te controleren op een logische stroom:
Zijn de relaties tussen oorzaken en gevolgen duidelijk en redelijk?
Kijk naar consistentie: past de informatie bij elkaar zonder tegenstrijdigheden met wat er al gezegd is, of waarvan bekend is dat het waar is?
Zitten er fouten in de redenering? Let op drogredenen zoals:
  • ad hominem: hechten aan het persoonlijke karakter van hun tegenstander in plaats van hun ideeën.
  • stroman: de argumenten van de tegenstander verkeerd voorstellen of overdrijven om het makkelijker te maken om aan te vallen.
  • cirkelredenering: conclusies van je argument gebruiken als een premisse om dezelfde conclusie opnieuw te ondersteunen.
  • vals dilemma: slechts twee opties presenteren alsof dat de enige mogelijkheden zijn, terwijl er meer opties zijn.

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
Ga zelf nu eens al je gevonden informatie na. Controleer  je gegevens dubbel en ga na of je meer dan één bron hebt gebruikent om de informatie die je wilt gebruiken.

Beantwoordt de volgende vragen vervolgens:
  1. Hoe worden je argumenten ontwikkeld: zijn ze logisch en worden ze ondersteund door verifieerbaar bewijs?
  2. Bieden je argumenten geldig bewijs, zoals statistieken of citaten van experts? Zo ja, schrijf deze duidelijk op.
  3. Welke beweringen worden gedaan? Schrijf op op welke informatie deze gebaseerd zijn.
  4. Kom je drogredenen tegen in je gevonden informatie. Zo ja, welke?




Slide 13 - Tekstslide

Klaar?
Begin met het ordenen van de gevonden informatie:
  • Wat waren de antwoorden van de enquête/het interview?
  • Welke belangrijke informatie heb je uit secundaire bronnen gehaald?

Slide 14 - Tekstslide

Doelen
  •        Ik ga een relevant lokaal probleem identificeren: welke problemen spelen er in mijn lokale gemeenschap?
  •        Ik ga relevante informatie verzamelen over dit onderwerp: welke onderzoeksmethoden kan ik gebruiken en welke vragen moet ik stellen?
  •        Ik zal gegevens evalueren: welke vooroordelen kan ik identificeren en hoe betrouwbaar zijn mijn bronnen?
  •        Ik zal informatie analyseren: wat veroorzaakt het probleem en met welke gevolgen moet ik rekening houden bij het vinden van een geschikte oplossing voor dit probleem?
  •        Ik organiseer mijn onderzoek in een grafisch schema: hoe kan ik mijn onderzoeksconclusies duidelijk communiceren?
  •        Ik reflecteer op mijn onderzoeksproces: wat heb ik geleerd en wat kan ik de volgende keer anders/beter doen?

Slide 15 - Tekstslide