Zelfstandig, hulp en koppelwerkwoord

HOOFDSTUK 6
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

HOOFDSTUK 6

Slide 1 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
Heb je een zin met maar één werkwoord?
Dan is het sowieso een zelfstandig werkwoord.

Peter fietst naar huis.
Rohan slaapt nog steeds niet.

Het zelfstandig werkwoord vertelt wat er gebeurt!

Slide 2 - Tekstslide

Meerdere werkwoorden in een zin?
Peter is naar huis gefietst.

Rohan heeft nog steeds niet geslapen.

Het belangrijkste werkwoord is het zelfstandig werkwoord. Je kunt het niet weglaten.
Het andere werkwoord is een hulpwerkwoord.
Twee ww? De pv is altijd hww!

Slide 3 - Tekstslide

Meer dan twee werkwoorden?
Er is altijd één zelfstandig werkwoord.
De rest is dan hulpwerkwoord.

Frank heeft zijn broer niet weten te vinden.

Wat is het belangrijkste werkwoord?

Slide 4 - Tekstslide

Zww of Hww?
Deze film wordt veel bekeken.
Wordt is een...
A
zww
B
hww

Slide 5 - Quizvraag

Hij zou graag op straat willen spelen.
Spelen is een....
A
zww
B
hww

Slide 6 - Quizvraag

Bij een naamwoordelijk gezegde
Gaat het om een eigenschap.

Is er sprake van één van de volgende koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.

Per zin is er altijd maar één koppelwerkwoord. De rest is hulpwerkwoord. Tenzij het een samengestelde zin is.

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeelden van zinnen met een koppelwerkwoord
De planeet Mars lijkt onbewoond. 

Mijn zusje is ziek.

Dat bleek een vergissing.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is juist?

Zij is ziek naar huis gegaan.
A
is=hww gegaan=zww
B
is= kww gegaan=zww

Slide 9 - Quizvraag

De rechercheur was ongewapend.

Was=
A
zww
B
kww

Slide 10 - Quizvraag

Noem 5 koppelwerkwoorden

Slide 11 - Open vraag

Werkwoorden benoemen in samengestelde zinnen


1. Splits de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen.

2. Zoek de pv in de enkelvoudige zinnen en stel het wg of ng vast.

WG?--> werkwoord met betekenis is zww, de rest hww

NG?  (zijn, worden, blijven, blijken , lijken, schijnen)--> kww

Slide 12 - Tekstslide

Sommige jongens kunnen goed schaken.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde.
B
Deze zin heeft een naamwoordelijk gezegde.

Slide 13 - Quizvraag

1. Sommige jongens kunnen goed schaken.
A
kunnen = hww schaken = zww
B
kunnen = hww schaken = kww

Slide 14 - Quizvraag

Opdrachten maken:
- Cursus 5 par. 12
- opdrachten 1 -3

Slide 15 - Tekstslide