HA2 grammatica zww hww kww

Grammatica: woordsoorten
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord
en 
koppelwerkwoord
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica: woordsoorten
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord
en 
koppelwerkwoord

Slide 1 - Tekstslide

Doelen: 
- Na deze les kun je uitleggen wat een zelfstandig werkwoord, een hulpwerkwoord en een koppelwerkwoord is.
- Je kunt deze soorten ook herkennen in een zin. 

Slide 2 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
Heeft de zin met een werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord?
Dan is dat sowieso een zelfstandig werkwoord.

Peter fietst naar huis.
Rohan slaapt nog steeds niet.
Het zelfstandig werkwoord vertelt wat er gebeurt! (actie)

Slide 3 - Tekstslide

Zitten er meerdere werkwoorden in de zin?
Peter is naar huis gefietst.

Rohan heeft nog steeds niet geslapen.

Het belangrijkste werkwoord is het zelfstandig werkwoord. Je kunt het niet weglaten.
Het andere werkwoord is een hulpwerkwoord.
Twee werkwoorden? De persoonsvorm is dan een hulpwerkwoord.

Slide 4 - Tekstslide

Meer dan twee werkwoorden?
Er is altijd één zelfstandig werkwoord (bij een zin met WG).
De rest is dan hulpwerkwoord.

Frank heeft zijn broer niet weten te vinden.

Wat is het belangrijkste werkwoord?

Slide 5 - Tekstslide

In de zin: Frank heeft zijn broer niet weten te vinden.
Is het belangrijkste werkwoord: vinden.
Je zou namelijk kunnen zeggen: Frank vond zijn broer niet.

Heeft en weten zijn hier dus hulpwerkwoorden.

Slide 6 - Tekstslide

Zww of Hww?
Deze film wordt veel bekeken.
Wordt is een...
A
zww
B
hww

Slide 7 - Quizvraag

Hij zou graag op straat willen spelen.
Spelen is een....
A
zww
B
hww

Slide 8 - Quizvraag

Frank vindt zijn broer niet.
Vindt is een....
A
zww
B
hww

Slide 9 - Quizvraag

Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden geven niet aan dat er iets gebeurt, maar koppelen een eigenschap aan het onderwerp.

Die kinderen zijn rijk.
Veel profvoetballers worden beroemd.
Je vindt een koppelwerkwoord in het naamwoordelijk gezegde. In een zin met een w.g. zit dus geen kww.

Slide 10 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde en werkwoordelijk gezegde
In een zin staan werkwoorden.
Meestal gebeurt er iets. Alle werkwoorden in de zin vormen dan samen het werkwoordelijk gezegde.

Hij heeft 5 km gezwommen.
wwg= heeft gezwommen.

Slide 11 - Tekstslide

Maar:
In een zin met een naamwoordelijk gezegde gebeurt niet iets, maar IS iemand (of iets) iets.

De tandarts is ziek.
De voetballer is beroemd.

Ze doen niet iets, maar ze ZIJN iets.

Slide 12 - Tekstslide

Bij een naamwoordelijk gezegde
Gaat het om een eigenschap.

Is er sprake van één van de volgende koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.

Per zin is er altijd maar één koppelwerkwoord. De rest is hulpwerkwoord. Tenzij het een samengestelde zin is.

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeelden van zinnen met een koppelwerkwoord
De planeet Mars lijkt onbewoond. 

Mijn zusje is ziek.

Dat bleek een vergissing.

Slide 14 - Tekstslide

Welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde en dus een koppelwerkwoord?
A
Hij blijft dit jaar profvoetballer.
B
Hij blijft dit jaar voetballen.

Slide 15 - Quizvraag

Uitleg:
Hij blijft dit jaar profvoetballer
want:

hij is namelijk iets, hij doet niet iets.

Slide 16 - Tekstslide

Twijfel je of iets een kww is?
Zijn, worden en blijven zijn de belangrijkste koppelwerkwoorden.

Kun je het werkwoord in de zin vervangen door zijn worden of blijven?
De bassist is ziek.
De bassist wordt ziek.
De bassist blijft ziek.

In de bassist is ziek, is IS dus een koppelwerkwoord.

Slide 17 - Tekstslide

De drummer blijft in het ziekenhuis.
Is 'blijft' een zww of kww?
A
zww
B
kww

Slide 18 - Quizvraag

 Check:
De zin was: De drummer blijft in het ziekenhuis.

Kun je zeggen: De drummer wordt in het ziekenhuis?
Nee!

Blijft is in deze zin dus geen kww maar een zww.

Slide 19 - Tekstslide

Wat is juist?

Zij is ziek naar huis gegaan.
A
is=hww gegaan=zww
B
is= kww gegaan=zww

Slide 20 - Quizvraag

De rechercheur was ongewapend.

Was=
A
zww
B
kww

Slide 21 - Quizvraag

Als je meerdere werkwoorden in een zin hebt, dan is de persoonsvorm altijd een......

Slide 22 - Open vraag

Noem 5 koppelwerkwoorden

Slide 23 - Open vraag

Wat vind je nog lastig?
Of heb je een vraag ergens over?

Slide 24 - Open vraag

Leg het verschil uit tussen een koppelwerkwoord en een zelfstandig werkwoord.

Slide 25 - Open vraag

Dat was het voor vandaag
Huiswerk: grammatica hww, zww, kww

Slide 26 - Tekstslide