Trede 14: kort en bondig, lezen

Nederlands trede 14
kort en bondig: lezen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Nederlands trede 14
kort en bondig: lezen

Slide 1 - Tekstslide

Lieve leerlingen,
Welkom bij trede 14. 

Je gaat de komende weken aan de slag met 2 dingen: lezen en schrijven
We beginnen deze week met lezen. Dit ga je leren:
1. Je onderscheidt meningen van feiten en een standpunt van argumenten.
2. Je herkent de deelonderwerpen: argumenten voor en tegen.


Lees de uitleg en maak de opdrachten. 
Vragen? Stel je vraag in de chat of via Google Meet. Succes!

Groetjes,
Mevrouw Sloterdijk

Slide 2 - Tekstslide

Feiten en meningen
Kijk naar deze twee zinnen:

1. De Martinitoren is 96,8 meter hoog

2. Ik vind het leuk om de Martinitoren te beklimmen

Wat valt je op?

Slide 3 - Tekstslide

Feiten en meningen
Kijk naar deze twee zinnen:

1. De Martinitoren is 96,8 meter hoog

2. Ik vind het leuk om de Martinitoren te beklimmen

Zin 1 is een feit. Dit kun je controleren.
Zin 2 is een mening, iets wat iemand vindt. Je kunt het daar mee eens of oneens zijn.

Slide 4 - Tekstslide

Feit of mening?
Annet kreeg een 8,5 voor haar werkstuk.
A
feit
B
mening

Slide 5 - Quizvraag

Feit of mening?
Vandaag stond er 367 kilometer file in het land.
A
feit
B
mening

Slide 6 - Quizvraag

Feit of mening?
Ik vind blauw een mooie kleur.
A
feit
B
mening

Slide 7 - Quizvraag

Feit of mening?
Marie zegt dat roken verboden zou moeten worden
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quizvraag

Mening/standpunt en argument/reden
Een ander woord voor mening is standpunt. Je zegt dan wat jij ergens van vindt. Iemand anders kan een andere mening hebben, een ander standpunt.

Je kunt je standpunt onderbouwen met argumenten. Met een argument zeg je waarom je iets vindt. Je geeft dus een reden.

Bijvoorbeeld:
Je moet stoppen met roken (standpunt), want roken is slecht voor je (argument).
Roken is slecht voor je (argument), dus je moet stoppen met roken (standpunt).

In het filmpje op het volgende scherm zie je een samenvatting.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Standpunt of argument?
Omdat oude auto's heel vervuilend zijn, mogen ze niet meer in het centrum komen.

Omdat oude auto's heel vervuilend zijn is een ...
A
standpunt
B
argument

Slide 11 - Quizvraag

Standpunt of argument?
Ik vond het optreden van de schoolband erg goed, want ze speelden heel goed samen.

Ik vond het optreden van de schoolband erg goed is een ...
A
standpunt
B
argument

Slide 12 - Quizvraag

Hoe noemen we een tekst waarin de schrijver zijn mening en argumenten geeft?
A
betoog
B
nieuwsbericht
C
reclame
D
roman

Slide 13 - Quizvraag

Betoog
Een tekst waarin de schrijver zijn eigen mening geeft, noemen we een betoog.

Een betoog heeft altijd deze opbouw:
1. inleiding: hier geeft de schrijver zijn mening/standpunt.
2. middenstuk: hier geeft de schrijver zijn argumenten, de reden waarom hij iets vindt.
3. slot: hier vat hij kort samen wat hij heeft verteld.

In het volgende scherm zie je een betoog. Bekijk de tekst en beantwoord daarna de vragen.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Wat is het standpunt van de schrijver?

Slide 16 - Open vraag

Welke twee argumenten worden in alinea 1 (Voor ... ziekte) genoemd? Gebruik je eigen woorden.

Slide 17 - Open vraag

Welk argument wordt in alinea 2 (Lekker ... toekomst) genoemd? Gebruik je eigen woorden.

Slide 18 - Open vraag

Welk argument wordt in alinea 3 genoemd? Gebruik je eigen woorden.


Slide 19 - Open vraag

Welke drie argumenten worden in alinea 4 genoemd? Gebruik je eigen woorden.



Slide 20 - Open vraag

Welke twee argumenten worden in de laatste alinea genoemd/herhaald?




Slide 21 - Open vraag

Lekker bezig!
Goed bezig topper!
Je kunt nu even pauzeren.

We gaan zo weer verder!


Slide 22 - Tekstslide

Hoe herken je een standpunt en argumenten in een tekst?

Slide 23 - Woordweb

Standpunt en argument herkennen
We hebben het al eens gehad over signaalwoorden
Die kun je ook gebruiken om een standpunt of argument te herkennen. 

Hoe herken je een standpunt/de mening van de schrijver?
Ik vind ...
Volgens mij ...
Dus ...
Kortom ...
Ik denk dat ...


Slide 24 - Tekstslide

Standpunt en argument herkennen
Hoe herken je de argumenten?
Want ...
Omdat ... 
Namelijk ...

Bijvoorbeeld:
Ik vind dat frisdrank verboden moet worden, want er zit veel suiker in.
Kortom: kinderen moeten gratis kunnen sporten, omdat het je fit houdt.
Ik denk dat er snoep verkocht mag worden op school, omdat leerlingen keuze moeten hebben.

Bekijk de tekst in het volgende scherm en beantwoord de vragen.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link

Lees alinea 4 onder het kopje 'verloren zitplekken'.
De schrijfster wil de 1e klas afschaffen.
Welk argument geeft ze in alinea 4?

Slide 27 - Open vraag

Welk argument geeft ze in alinea 5?

Slide 28 - Open vraag

Aan welk signaalwoord kon je zien dat de schrijfster een tweede argument ging noemen?

Slide 29 - Open vraag

In de zesde alinea onder het kopje 'Ongelijkheid' noemt de schrijfster nog een argument voor haar voorstel.
Welk argument noemt ze?

Slide 30 - Open vraag

Goed bezig!
Dit was het voor nu. Wil je extra oefenen? 
Ga dan nu naar de portal, trede 14.

Maak de opdrachten bij:
- dit is belangrijk!
- nuttig en nodig

Hier heb je tot de volgende les tijd voor. Het is een onderdeel van de eindpresentatie, dus oefenen is altijd goed. 
Succes!

Heb je vragen? Stuur een bericht in de chat.

Groetjes!

Slide 31 - Tekstslide