Vrijdag 19 april

Lezen & Uitwisselen
Goedemorgen allemaal! 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Lezen & Uitwisselen
Goedemorgen allemaal! 

Slide 1 - Tekstslide

Vrijdag                                                     19 april  2024                     
jhjj
08.30 - 09.10 uur
09.10 - 10.10 uur 
Leescafé 
Rekenen
10.10- 10.30 
P A U Z E
10.30- 11.20 uur 
Woordenschat (nieuw)
11.20- 12.10 uur 
Schrijven 
12.10- 12.40 uur 
P A U Z E
12.40- 13.30 uur 
Luisteren: Liedje 
13.30- 14.20 uur  
DISK  & spelletjes 
Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Woordenschat 
dag 7

Slide 6 - Tekstslide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema overtuigen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 7 - Tekstslide

regelmatig
  • iets wat steeds gebeurt met ongeveer dezelfde tijd ertussen;
  • iets wat op veel momenten zo is of gebeurt;
  • Zin:  Ik zie mijn vrienden regelmatig, want ze komen elke week eten.
  • Zin: Ik kom regelmatig te laat op mijn werk.

Slide 8 - Tekstslide

steunen       
  • iemand helpen;
  • zorgen dat iets niet valt;
  • Werkwoord: ik steun, hij steunde, wij hebben gesteund;
  • Zin: In een moeilijke tijd steunen mijn vrienden mij. Zij helpen mij.
  • Zin: De boeken steunen tegen elkaar. Zo vallen ze niet om.

Slide 9 - Tekstslide

de haast  
  • als je weinig tijd hebt;
  • als je iets snel wilt doen; 
  • Werkwoord wat erbij hoort = hebben (ik heb haast, hij had haast, wij hebben haast gehad);
  • Zin: Hij stond te laat op. Daarom had hij haast om op zijn werk te komen.
  • Zin: Ik heb haast! Ik moet rennen om de trein te halen.

Slide 10 - Tekstslide

het verschil
  • iets wat anders is:
  • kan een persoon, dier of voorwerp zijn; 
  • verschillend zijn= anders zijn/ niet hetzelfde zijn;
  • Zin: Wat is het verschil tussen jou en mij?
  • Zin: Ik zie verschil tussen de twee stukken fruit.
Wat is het verschil?

Slide 11 - Tekstslide

waard     
  • iets wat geld kost;
  • iets wat duur is, is veel waard;
  • Zin: Mijn auto is veel waard. Ik kan er veel geld voor krijgen.
  • Zin: Je hebt rekenen gemist! Was het dat waard

Slide 12 - Tekstslide

Hoeveel verschillen zie jij?

Slide 13 - Tekstslide

Hoeveel verschillen zag jij?

Slide 14 - Woordweb

Op wie kan jij steunen?

Slide 15 - Open vraag

Hoeveel is dit horloge waard?
A
3000 euro
B
3500 euro
C
3250 euro
D
4000 euro

Slide 16 - Quizvraag

Welke activiteit doe jij regelmatig?

Slide 17 - Open vraag

Heb jij wel eens haast? En waarom?

Slide 18 - Open vraag

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 19 - Tekstslide

Mijn zus lijkt op mij. Er is bijna geen..........

Slide 20 - Open vraag

Mensen moeten ........... naar de toilet. Anders krijgen zij buikpijn.

Slide 21 - Open vraag

Ik heb ........... geen tijd om mijn huiswerk te maken. Ik heb het druk!

Slide 22 - Open vraag

Mijn vrienden .......... elkaar als ze het moeilijk hebben.

Slide 23 - Open vraag

Mijn vader zegt dat die mobiel niets .......... is.

Slide 24 - Open vraag

Schrijfopdracht

1. Schrijf 5 zinnen en gebruik 
    per zin een nieuw woord. 
                      of
2. Probeer een kort verhaal te 
    en gebruik daarbij de nieuwe 
    woorden - let op: Lekker korte zinnen! 



Slide 25 - Tekstslide

Schrijfopdracht

1. Schrijf 5 zinnen en gebruik 
    per zin een nieuw woord. 
                      of
2. Probeer een kort verhaal te 
    en gebruik daarbij de nieuwe 
    woorden - let op: Lekker korte zinnen! 



Slide 26 - Tekstslide

Schrijf hier jouw 5 zinnen of jouw verhaaltje met de nieuwe woorden!

Slide 27 - Open vraag

Luisteren - "Stiekem" van Maan & Goldband
1. Alleen luisteren
2. Opschrijven
    Welke woorden 
    hoor je?
3. Gatentekst
    Vul de tekst in                met wat je hoort  

Slide 28 - Tekstslide

Reflectie 

Slide 29 - Tekstslide

Reflectie 
Wat was leuk?
Wat neem
 je mee?  
Wat was nieuw?
 
Wat was stom?

Slide 30 - Tekstslide