K1 Umgebung & Wetter


Umgebung
&
Wetter
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


Umgebung
&
Wetter

Slide 1 - Tekstslide

Schnee
Schauer
Gewitter
sonnig
Nebel
Sturm
Glatteis
heiter
regnerisch
bewölkt

Slide 2 - Sleepvraag

Weet jij de betekenis van deze Duitse woorden? 
Zet de juiste bij elkaar.
Das Glatteis
es gibt
der Ort
die Wälder
achten auf
Im Frühling
zelten
das Meer
der Fluss
die Nahrung
die Umgebung
die Insel
de rivier
in de lente
er is / er zijn
de omgeving
de plaats
de bosssen
de zee
de ijzel
het eiland
de voeding
letten op
kamperen

Slide 3 - Sleepvraag

Schau dir den Wetterbericht von Samstag an

Slide 4 - Tekstslide

Samstag wird es regnen in...?
A
in der Nähe von Kassel
B
in der Nähe von Kiel
C
Am Alpenrand
D
In Berlin

Slide 5 - Quizvraag

Schau dir den Wetterbericht von Sonntag an

Slide 6 - Tekstslide

Welches Wetter gibt es am Sonntag in Berlin?
A
Sonne mit Wolken
B
sonnig, heiter
C
Regen
D
Gewitter

Slide 7 - Quizvraag

Schau dir den Wetterbericht von Montag an

Slide 8 - Tekstslide

Am Montag gibt es Gewitter in...?
A
Bonn und Kassel
B
Berlin und München
C
Kiel und Hamburg
D
Saarbrücken und Stuttgart

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord past het beste in de zin?
............. ist das Wetter schön und warm.

A
im Frühling
B
im Herbst
C
im Oktober

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord past het beste in de zin?
In der Stadt gibt es viel .......
A
Berge
B
Verkehr
C
Wälder

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord past niet in het rijtje?
die Sonne - August - glatt
A
die Sonne
B
August
C
glatt

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal:
het onweer

Slide 13 - Open vraag

zelten
das Gewitter
die Insel
wandern
das Meer
die See

Slide 14 - Sleepvraag

Welk woord past niet in het rijtje?
das Dorf - das Meer - die Stadt - die Straße
A
das Dorf
B
das Meer
C
die Stadt
D
die Straße

Slide 15 - Quizvraag

Vertaal: het regent 's middags en het is koud.

Slide 16 - Open vraag

Zet in de verleden tijd: Es (ist) Donnerstag windig

Slide 17 - Open vraag

Zet in de verleden tijd: Die Sonne (scheint) gestern den ganzen Tag

Slide 18 - Open vraag