Grammatica - Zinsdelen + samengestelde zin

Nederlands
1Y
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
1Y

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je weet hoe je een zin in zinsdelen verdeelt.

- Je kunt enkelvoudige zinnen en samengestelde zinnen herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Zinsdelen
- Een woord en / of woorden die bij elkaar horen.
- Een zinsdeel heeft een eigen functie.

- Zoek de persoonsvorm en bekijk welk woord / welke woorden voor de persoonsvorm kunnen worden geplaatst om een correcte zin te behouden.

Slide 3 - Tekstslide

Zinsdelen
Voorbeelden:

1. Om zes uur wordt de nieuwe krant gebracht.
2. De lekkende pen wordt in de prullenbak gegooid.
3. De buurvrouw doet morgen boodschappen.

Slide 4 - Tekstslide

Zinsdelen
Uitwerking voorbeelden:

1. Om zes uur │ wordt │ de nieuwe krant │ gebracht.
2. De lekkende pen │ wordt │ in de prullenbak │ gegooid.
3. De buurvrouw │ doet │ morgen │ boodschappen.

Slide 5 - Tekstslide

Zinsdelen
Aandachtspunten:

1. Let op: zorg ervoor dat je het zinsdeel (indien mogelijk) altijd zo groot mogelijk houdt.

Morgen wordt de oude boom voor ons huis omgehakt.
Morgen / wordt / de oude boom / voor ons huis omgehakt.
Morgen / wordt / de oude boom voor ons huis / omgehakt.

Slide 6 - Tekstslide

Zinsdelen
2. Soms maken 'vraagwoorden' het verdelen van de zin lastig.
- Je kunt dan vaak van de 'w' een 'd' maken.
- En de vraagzin ombouwen naar een mededelende zin.

Wat heb jij gisteren aan jouw zusje gegeven?
Dat heb jij gisteren aan jouw zusje gegeven.
Jij hebt dat gisteren aan jouw zusje gegeven.

Slide 7 - Tekstslide

Zinsdelen

Jij / hebt / dat / gisteren / aan jouw zusje / gegeven.

Wat / heb / jij / gisteren / aan jouw zusje / gegeven?

Slide 8 - Tekstslide

Zinsdelen
Let op: wanneer je een zinsdeel voor de persoonsvorm plaatst, klinkt dit soms een beetje gek.

Het zinsdeel dat vooraan staat, krijgt vooral de nadruk. Dit noemen we inversie.

Slide 9 - Tekstslide

Samengestelde zin
- Twee enkelvoudige zinnen die worden samengevoegd.
- Om zinnen samen te voegen wordt er vaak gebruik gemaakt van een voegwoord (en, omdat, want, etc.).

- In een enkelvoudige zin staat maar één persoonsvorm.
- In een samengestelde zin staan minimaal twee persoonsvormen.

Slide 10 - Tekstslide

Samengestelde zin
Let op:
- Soms staat het voegwoord niet tussen de twee zinnen in, maar staat het voegwoord juist vooraan in de zin.

- Soms zijn voegwoorden niet nodig. Tussen twee werkwoorden kan soms een komma al genoeg zijn.

Slide 11 - Tekstslide

Samengestelde zin
Voorbeelden:
1. Ik ga naar huis, want ik moet huiswerk maken.
2. Je kunt mijn fiets voor één keer lenen, of je kunt zelf een nieuwe kopen
3. Doordat het de hele week heeft geregend, is wandelen in het bos geen pretje.
Antwoord dadelijk via LessonUp: ga, moet

Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn de persoonsvormen?
Toen de training was afgelopen, gingen we wat drinken op het terras.

Slide 13 - Open vraag

Wat zijn de persoonsvormen?
Mieke bakt een taart en Petra helpt haar moeder.

Slide 14 - Open vraag

Wat zijn de persoonsvormen?
De boer bewerkt het land, zodat daar weer bloemkool kan groeien.

Slide 15 - Open vraag

Wat zijn de persoonsvormen?
Als het morgen droog blijft, kom ik ook tennissen, tenzij ik op mijn broertje moet passen.

Slide 16 - Open vraag

Wat zijn de persoonsvormen?
Ik begreep toen niet hoe je zoiets tegen je vriendin kon zeggen.

Slide 17 - Open vraag

Wat zijn de persoonsvormen?
Ik vind het niet aardig dat je dat zegt, maar je hebt wel een beetje gelijk.

Slide 18 - Open vraag