21.2 niet-specifieke afweer 2024

21.2 Niet specifieke afweer
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

21.2 Niet specifieke afweer

Slide 1 - Tekstslide

aspecifiek:
Huid en slijmvliezen
aspecifiek:
cellen en complement EW
specifiek:
T-cellen en B-cellen: geheugen!
Herhaling:
3 Afweerlinies
aspecifiek=
aangeboren

specifiek=
verworven tijdens je leven

Slide 2 - Tekstslide

21.2 Niet-specifieke afweer
Aangeboren: Algemene afweer tegen ziekteverwekkers. Ook wel niet-specifieke afweer genoemd.
1e en 2e afweerlinies zijn niet-specifiek.

Verworven: Soortgerichte afweer tegen één type ziekteverwekker. Ook wel specifieke afweer genoemd.
De 3e afweerlinie is specifiek.

Slide 3 - Tekstslide

Eerste afweerlinie (a-specifiek)
  • Huid en slijmvliezen: niet-specifieke afweer.
  • Doel: Barrière vormen om ziekteverwekkers buiten het       
      lichaam houden.
  • Huid: Hoornlaag
  • Slijmvliezen: Bedekt alle openingen van het lichaam die in contact staan met de buitenwereld. (Spijsverteringskanaal, ademhalingsstelsel, voortplantingssysteem, urinewegen).

Slide 4 - Tekstslide

Slijmvlies
  • Cellen liggen dicht op elkaar, zodat er geen ziekteverwekkers tussendoor kunnen glippen.
  • Productie slijm/speeksel als extra bescherming. Trilhaarcellen voeren het af.

Slide 5 - Tekstslide

Prokaryoten, virussen en eukaryoten

Slide 6 - Tekstslide

Prokaryoten: het microbioom
Alleen al in en rond je lichaam leven miljarden bacteriën, je microbioom, in totaal wel 1,5 kg. Veel soorten bacteriën zijn nuttig, zoals de darmbacteriën en bepaalde huidbacteriën die verhinderen dat andere, schadelijke bacteriën zich op je huid vestigen.
Wat is de naam van de samenwerking tussen ons (de gastheer) en de bacteriën?

Slide 7 - Tekstslide

Noteer in 4 stappen hoe het AIDS-virus de gastheercel gebruikt om zich te vermeerderen
(Zie ook BINAS 77)

Slide 8 - Tekstslide

Virussen
  • Virussen (Binas 77) maken gebruik van gastheer cellen om zich te
      vermeerderen. 
  • Een virusdeeltje bestaat uit erfelijk materiaal (DNA of RNA) met
      daaromheen een eiwitjas (capside) en soms nog een membraan met
      eiwitten afkomstig van de gastheer en het virus, een virusenvelop. 
  • De eiwitten van dergelijke virussen hechten aan receptormoleculen op
      het celmembraan van een gastheercel (Binas 77D). 
  • Eenmaal gehecht passeert het virus het membraan of gaat via 
      endocytose ("pacman"de gastheercel in (bron 6)

Slide 9 - Tekstslide

Virussen hebben lichaamsvreemde eiwitten aan hun buitenkant. Deze noemen we:
A
antigenen
B
antistoffen
C
progenen
D
antibody generators

Slide 10 - Quizvraag

Onze lichaamscellen zijn gemarkeerd met lichaamseigen eiwitten (antigenen) op een "dienblad".

Slide 11 - Tekstslide

Ook lichaamsvreemde viruseiwitten kunnen op het MHC-1 van een geïnfecteerde cel gepresenteerd worden
Geïnfecteerde cel
 8
Virus

Slide 12 - Tekstslide

Lichaamsvreemd en lichaamseigen
Om de afweertaak goed te kunnen uitvoeren, is je afweersysteem in staat onderscheid te maken tussen lichaamseigen en lichaamsvreemd. Al je lichaamscellen zetten moleculen aan de buitenkant van het celmembraan. Deze moleculen zijn afbraakproducten van oude eiwitten die de cel zelf heeft gemaakt. Het zijn antigenen: (antibody generator) moleculen die het afweersysteem kunnen activeren.

Slide 13 - Tekstslide

Complement EW
  • Een humorale component van het aangeboren afweersysteem

  • De complementeiwitten (groep van meer dan 30 EW) worden aangemaakt door epitheelcellen, de lever en door macrofagen (niet-specifieke witte bloedcellen)

  • Complementeiwitten bestaan uit plasma-eiwitten en membraangebonden eiwitten (enzymen).

  • De complementactivering is het resultaat van de stapsgewijze interactie van de plasma-eiwitten en de membraangebonden eiwitten. 

Slide 14 - Tekstslide

Bloedeiwitten =complementsysteem, zie ook bron 9
perforatie bacterie
hulptroepen door "lok"stoffen
markeren van ziekteverwekkers
="aanvulling".
Binas 84J1

Slide 15 - Tekstslide

 Complementsysteem: Bloedeiwitten (niet-specifiek)
Door contact van de complementeiwitten met een ziekteverwekker start een kettingreactie aan chemische omzettingen. Dat leidt tot drie mogelijke routes (Binas 84J1):
  • Complementeiwitten stimuleren je lichaam tot de productie van
      signaalstoffen, cytokinen, deze zorgen o.a. voor bloedvatverwijding
  • Complementeiwitten vormen een laagje eiwitten  aan het oppervlak van
      de ziekteverwekker, zodat deze "gezien" worden: opsonisatie
  • Complementeiwitten perforeren het celmembraan van de bacterie,
      waardoor de bacterie dood gaat: lysis (bron 9).

Slide 16 - Tekstslide

  • activatie
     complementEW
  • hierdoor
     chemotaxis
     leukocyten
  • fagoytose via
     opsonisatie bact.
  • lysis via
     perforerende cEW

BINAS 84J3
Bloedvat wijder en permeabel

Slide 17 - Tekstslide

Wat is geen functie van complement eiwitten?
A
aantrekken van fagocyten
B
afbreken van celmembranen
C
aantrekken van macrofagen
D
antigeen presenteren op het celmembraan van geïnfecteerde gastheercel

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Witte bloedcellen: fagocyten, macrofagen, NK-cellen
Samen met het complementsysteem zijn verschillende typen witte bloedcellen betrokken bij de niet-specifieke afweer.
Witte bloedcellen die deeltjes opnemen en verteren zijn fagocyten (vreetcellen) . Een ander type witte bloedcel controleert de celmembranen van je cellen op afwijkende eiwitten. Dit zijn de natural killercellen (NK-cellen) (perforerende cellen). 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

In een cel is het DNA van een virus geïntegreerd in het DNA van de geïnfecteerde cel. Het virus-DNA is actief. Twee beweringen zijn:
1) NK-cellen doden deze cel .
2) Er bevinden zich MHC-I-moleculen met virusantigenen aan het celoppervlak.
Welke van de beweringen is of zijn juist?
A
geen
B
1
C
2
D
1 en 2

Slide 22 - Quizvraag

Witte bloedcellen van de afweer ontstaan uit stamcellen
BINAS 84I
aangeboren
adaptief

Slide 23 - Tekstslide

Huiswerk
Lezen 21.2
Maken 21.2: vraag 1 tm 7

Slide 24 - Tekstslide