5V Test Grammatik A Kapitel 1 Zwakke werkwoorden o.t.t., o.v.t., v.t.t.

5V Test
Kapitel 2 Grammatik A

Schwache Verben im Präsens, Präteritum und im Perfekt
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

5V Test
Kapitel 2 Grammatik A

Schwache Verben im Präsens, Präteritum und im Perfekt

Slide 1 - Tekstslide

Beginaufgabe
Welche Zeitformen siehst du? Schreib auf!

  1. Es war ein ruhiger Tag.
  2. Ich zeichne gerade ein tolles Bild.
  3. Die Angestellten arbeiteten in einer anderen Filiale.
  4. Sie sind zusammen in den Park gegangen.


timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Am Ende der Stunde kannst du die Zeitformen Präsens,Präteritum und Perfekt erklären und richtig benutzten.

Slide 3 - Tekstslide

Welke tijd is het:
1)   o.t.t. = onvoltooid tegenwoordige tijd / Präsens  (ik maak)

2)  o.v.t. = onvoltooid verleden tijd / Präteritum          (ik maakte)

3)  v.t.t. = voltooid tegenwoordige tijd / Perfekt          (ik heb gemaakt)

Slide 4 - Tekstslide

1)  o.t.t. = de tegenwoordige tijd van zwakke werkwoorden


ik maakte - ich machte



Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Das schwache Verb im Präsens 

ich
du
er/es/sie
wir
ihr
sie/Sie
ik
jij
hij/het/zij
wij
jullie
zij/u
(fe)
e
st
t
en
t
en
Als je een zwak werkwoord wilt vervoegen, dan haal je -en van het hele werkwoord af. (wohnen -> wohn). 
Dan bepaal je welke vorm je nodig hebt (ich, du, er, etc) en kies je de bijbehorende uitgang.
Als je de uitgangen van links naar rechts leest en je zet er fe voor
dan krijg je het woord feesttenten. Hiermee kun je de uitgangen van de regelmatige
werkwoorden onthouden.

Slide 8 - Tekstslide

Aufgabe 1
Notiere die richtige Verbform. Benutze das Präsens ( = de onvoltooid tegenwoordige tijd). 

Slide 9 - Tekstslide

(arbeiten) Mein Bruder .......... im Supermarkt.

Slide 10 - Open vraag

(wohnen) Wie lange ………..………….. ihr schon in Hamburg?

Slide 11 - Open vraag

(regnen) Es ……………….….. schon den ganzen Tag.

Slide 12 - Open vraag

(kaufen) Maria und Ulrich …… zu viele überflüssigen Kram.

Slide 13 - Open vraag

2)   o.v.t. = de verleden tijd van zwakke werkwoorden


ik maakte - ich machte



Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Aufgabe 2
Notiere die richtige Verbform. Benutze das Präteritum (= de onvoltooid verleden tijd/ o.v.t).

Slide 17 - Tekstslide

o.v.t. Die Frau (lachen) … über jeden Witz.

Slide 18 - Open vraag

o.v.t. (Hören) … ihr gerne Popmusik?

Slide 19 - Open vraag

o.v.t. Seine Freundin (warten) … am Bahnhof.

Slide 20 - Open vraag

o.v.t. ........ (arbeiten) du damals nicht in diesem Restaurant?

Slide 21 - Open vraag

o.v.t. (wohnen) Meine Großeltern …………….. in der Schweiz.

Slide 22 - Open vraag

o.v.t. (atmen) Nach dem Unfall ………….….. der Patient noch.

Slide 23 - Open vraag

3) v.t.t. = de voltooid tegenwoordige tijd van zwakke werkwoorden

ik heb gemaakt - ich habe gemacht        


Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Aufgabe 3
Notiere die richtige Verbformen. Benutze das Perfekt (= de voltooid tegenwoordige tijd). Notiere die richtige Form des Hilfsverbs (=hulpwerkwoord) und das richtige Partizip II (=voltooid deelwoord).

Slide 26 - Tekstslide

v.t.t. Wir (leben) … in einer guten Zeit … .

Slide 27 - Open vraag

v.t.t. ...... (bezahlen) du für ihn ..... ?

Slide 28 - Open vraag

v.t.t. Er (reservieren) ..... ein Hotelzimmer .....

Slide 29 - Open vraag

v.t.t. Mein Bruder (hoffen) … …, den Hauptpreis
zu gewinnen.

Slide 30 - Open vraag

v.t.t. Seine Freundin (warten) … am Bahnhof … .

Slide 31 - Open vraag

v.t.t. (antworten) Was ....... du ihm ..........?

Slide 32 - Open vraag

v.t.t. (wohnen) Wie lange …….. ihr in Frankreich …………..?

Slide 33 - Open vraag

v.t.t. (studieren) In welcher Stadt ……….. er ………………..?

Slide 34 - Open vraag

Ende

Slide 35 - Tekstslide