Met behulp van signaalwoorden een tekst herkennen en begrijpen.
verbanden en signaalwoorden
Slide 14 - Tekstslide
Kies het goede antwoord.
Tekstverbanden...
A
...geven alinea's aan
B
...geven het doel van een tekst aan
C
...geven aan hoe alinea's en zinnen met elkaar te maken hebben
D
...geven aan wat voor soort tekst het is
Slide 15 - Quizvraag
Ik ga graag op vakantie naar warme landen, hoewel ik IJsland ook wil zien.
A
Tekstverband = opsomming
B
Tekstverband = tegenstelling
Slide 16 - Quizvraag
Veel meiden willen naar het optreden van Ariana Grande, maar er zijn maar een beperkt aantal kaarten te koop.
A
Tekstverband = tegenstelling
B
Tekstverband = voorbeeld/ toelichting
C
Tekstverband = opsomming
Slide 17 - Quizvraag
Voor het maken van cupcakes heb je nodig: boter, meel, suiker, eieren en melk.
A
Tekstverband = tegenstelling
B
Tekstverband = opsomming
Slide 18 - Quizvraag
'Ten eerste' is een signaalwoord voor
A
een opsomming
B
een tegenstelling
Slide 19 - Quizvraag
'Tevens' is een signaalwoord voor
A
een opsomming
B
een tegenstelling
Slide 20 - Quizvraag
'Toch' is een signaalwoord voor
A
een opsomming
B
een tegenstelling
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Video
Tekstverbanden
Zijn zinnen en alinea's die in de tekst met elkaar te maken hebben. Het doel is dat de lezer de tekst beter kan begrijpen.
Slide 23 - Tekstslide
Wat is het nut van tekstverbanden?
In de Nederlandse taal (en in andere talen) worden allerlei signaalwoorden gebruikt om verbanden te leggen. Om teksten beter en sneller te begrijpen kan het handig zijn om de tekstverbanden snel te leren herkennen.
We gebruiken signaalwoorden niet alleen in de geschreven teksten. Als iemand praat hoor je ook allerlei signaalwoorden en tekstverbanden.
Slide 24 - Tekstslide
Begrijpend lezen
Begrijpend lezen is opbouwend. Alle geleerde hoofdstukken komen steeds terug op de nieuwe toets.
We oefenen nog even:
* Het onderwerp
* De hoofdgedachte
* Tekstopbouw
Slide 25 - Tekstslide
Het onderwerp van de tekst noteer je in:
A
Een paar woorden.
B
Een hele zin.
C
In twee of meer zinnen.
D
Ik weet het niet meer.
Slide 26 - Quizvraag
Omschrijf in je eigen woorden wat een hoofdgedachte van een tekst is
Slide 27 - Open vraag
Inleiding
Middenstuk
Slot
Hier maak je kennis met het onderwerp van de tekst.
Hier lees je over verschillende deelonderwerpen.
Hier wordt het belangrijkste uit de tekst herhaald.
Slide 28 - Sleepvraag
Omschrijf in je eigen woorden wat de directe aanleiding voor het schrijven van een tekst is.