M4: fictie 5.4

Fictie
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Lezen
Terugblik 5.3
Nakijken opdrachten 5.3
5.4 gedichten
Opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik 5.3
Round- en flat character
Vertelperspectieven
Onderwerp en thema



Slide 4 - Tekstslide

Terugblik mening & argument
realistisch argument: Is het geloofwaardig?
emotief argument: Leef je mee met de personages?
moreel argument: Ben je het eens met de ideeën in het boek?
argument over de opbouw: Zit het verhaal goed in elkaar?

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken 9, 12 ,13, 14, 15, 18
Controle en nadien bespreken

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken 12 ,13, 14, 15, 18
12a: Je kijkt van wie je de gedachten en gevoelens te lezen krijgt.
b Vertelstandpunt eerste persoon: je krijgt de gedachten/gevoelens van de ik-persoon te lezen.
d Jan zou een minder raadselachtig personage zijn. Van Marijke had je dan meteen geweten of ze interesse in Kees had.

13a In de Verenigde Staten.
b De schoolbus, de namen, de titels van de strips.
c Eleanor komt tijdens het schooljaar op school.
dHaar manier van kleden wijkt heel erg af. De kans is groot dat ze hiermee gepest wordt.
e Eleanor wist niet naast wie ze kon gaan zitten. Park was dat beu en reageerde: ‘Godverdomme, ga nou zitten!’  

Slide 7 - Tekstslide

Nakijken 12 ,13, 14, 15, 18
14a Een liefdesroman of een psychologische roman. 
b Ja, want er zijn geen grote flashbacks.
c Waarom Eleanor opeens op de school van Park komt.
d Eleanor en Park. Van beiden lees je de gedachten en gevoelens.
e Park is op zichzelf, maar wordt door de rest gerespecteerd. Hij is heel netjes. Eleanor kleedt zich opvallend. Ze zoekt geen contact met de andere meisjes.
f Waarschijnlijk wel. Door hun liefde zullen ze veranderen.
g Een wisselend perspectief. Om en om lees je het verhaal vanuit het perspectief van Park en van Eleanor.

Slide 8 - Tekstslide

5.4 Gedichten

Slide 9 - Tekstslide

Beeldspraak

Slide 10 - Woordweb

Beeldspraak is altijd figuurlijk
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Beeldspraak
je zegt op een figuurlijke manier (niet letterlijk) wat je bedoelt.
Ik neem het met een korrel zout.

De dichter maakt een beeld met woorden

Slide 12 - Tekstslide

1. Vergelijking
Vergelijking = object wordt vergeleken met een beeld. Er is een overeenkomst.

Mijn buurman (object) is een boom (beeld) van een kerel

Slide 13 - Tekstslide

Welke vergelijking zie je hier?
A

Slide 14 - Quizvraag

2. Metafoor
Bij een metafoor moet je zelf invullen waar het beeld naar verwijst. 
Er wordt een beeld gegeven zonder een object. Het verbeelde is dus weggelaten. 

Het schip der woestijn drinkt water bij een bron. = De kameel drinkt water bij de bron.




Slide 15 - Tekstslide

Zit in onderstaande zin een metafoor?

We zagen de zilveren reiger landen op Schiphol.
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quizvraag

3. Personificatie
je geeft niet menselijke objecten menselijke eigenschappen.

De wind huilde door de bomen.
Soms lacht de toekomst je toe.
Mijn badkamer smeekt om een opknapbeurt.

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag! In stilte
In je werkboek:
5.4
6, 7, 14, 15, 16, 19


Klaar? Dan ga je lezen of alvast de stof bestuderen

Slide 18 - Tekstslide