Mens & MaatschappijMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2
In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Hoe verliep de productie tijdens de 19e eeuw?
Belangrijke leerdoelen bij 1.1
Hoe en waardoor nam de productie toe?
Hoe groeide de industrie in Nederland?
Hoe veranderde de verhouding tussen werkgevers en -nemers?
Slide 2 - Tekstslide
Industrie
Slide 3 - Woordweb
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Video
Gevolgen stoommachine
Bouw van fabrieken, door ondernemers. Machines zijn duur en te groot geworden.
Veel productie in korte tijd.
Goedkoop produceren, lage lonen
Huisnijverheid stopt; kunnen niet meer concurreren met de fabrieken.
Vervoer ging sneller!
De grote verandering van de manier van produceren heet de industriële revolutie
Slide 11 - Tekstslide
Op de werkvloer
Machines doen het meeste werk
Mensen werken in fabrieken met machines.
Slechte en onveilige arbeidsomstandigheden, kinderarbeid.
Ondernemers werden werkgevers
werkgevers betaalden het liefst lage lonen aan de werknemers
Slide 12 - Tekstslide
Een typische fabriek tijdens de Industriële Revolutie (Engeland)
Hoge schoorstenen
Vervuiling (steenkolen)
Stoom
Grote hallen
Slide 13 - Tekstslide
Ook industrie in Nederland?
De industrie in Nederland liep in de 18e eeuw achter op andere landen:
het geld voor steenkool en ijzer of andere investeringen was op
ondernemers waren nog best tevreden met molens
er waren nauwelijks fabrieken
er was geen goede infrastructuur
Rond 1850 probeerde Koning Willem de Nederlandse handel en industrie te ontwikkelen:
aanleg van spoorlijnen, kanalen en bruggen zodat grondstoffen en producten beter vervoerd konden worden.
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Video
Aardolie, steenkool, zon, wind en water zijn voorbeelden van....
A
energiebronnen
B
fabrieken
C
automatisering
D
huisnijverheid
Slide 16 - Quizvraag
Iemand die werkt voor een baas is een.....
A
agrariër
B
werknemer
C
dienstverlener
D
werkgever
Slide 17 - Quizvraag
De grote verandering waarbij veel mensen in fabrieken gaan werken noem je de........
A
Industriële revolutie
B
agrarische sector
C
industrie
D
industriesector
Slide 18 - Quizvraag
Het thuis maken van goederen bestemd voor de verkoop door ambachtslieden of boeren is.....
A
industrie
B
concurrentie
C
fabrieksproductie
D
huisnijverheid
Slide 19 - Quizvraag
Een persoon of bedrijf met één of meer personen in dienst (baas) is een.....
A
werknemer
B
fabriek
C
industrie
D
werkgever
Slide 20 - Quizvraag
In de huisnijverheid gebruiken mensen de ..... van hun spierkracht om het weefgetouw en het spinnewiel in beweging te brengen. Welk woord ontbreekt hier?
A
energie
B
kracht
C
arbeid
D
werkgever
Slide 21 - Quizvraag
Watermolens gebruiken stromend water, molenaars en zeilers, gebruiken de wind. Water en wind zijn....
A
Energiebronnen
B
Industriële revolutie
C
Werkgevers
D
Stoommachines
Slide 22 - Quizvraag
Aan de slag!
Met de opdrachten 1 t/m 11 van 1.1 aan de slag.
Je maakt dit zelfstandig!
Klaar --> Nakijken! Daarna tijd over? Maak de verdieping van 1.1