Herhaling zinsdelen klas 2 les 5

Vandaag herhaling lj 1 zinsdelen
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend voorwerp
Zelf aan de slag
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Vandaag herhaling lj 1 zinsdelen
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend voorwerp
Zelf aan de slag

Slide 1 - Tekstslide

Starten met lezen
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm vinden
  • De zin in een andere tijd zetten. Het werkwoord dat dan van vorm verandert, is de persoonsvorm.
  • De zin van enkelvoud naar meervoud veranderen, of andersom. Het werkwoord dat dan van vorm verandert, is de persoonsvorm.
  • De zin vragend maken. De persoonsvorm is dan het eerste werkwoord.

Slide 3 - Tekstslide

Ik heb gisteren een mooie bos bloemen gekregen. Wat is de persoonsvorm?
A
pv = heb
B
pv = ik
C
pv = gekregen
D
pv = een mooie bos bloemen

Slide 4 - Quizvraag

Zinsdelen - Persoonsvorm
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik ben op kamp geweest.

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
De pizzeria was niet dichtbij.

Slide 5 - Tekstslide

Onderwerp vinden
  • Zoek de persoonsvorm in de zin.
  • Vraag jezelf af: Wie of Wat + de persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.
  • Het onderwerp staat vaak dichtbij de persoonsvorm.
  • Als je de persoonsvorm van enkelvoud naar meervoud verandert, verandert het onderwerp ook.

Slide 6 - Tekstslide

Ik heb gisteren een mooie bos bloemen gekregen. Wat is het onderwerp?
A
ow = een mooie bos bloemen
B
ow = bloemen
C
ow = heb gekregen
D
ow = ik

Slide 7 - Quizvraag

Zinsdelen - Onderwerp
  • Het onderwerp is de persoon die wat doet of is
  • Het onderwerp is te vinden door de volgende vraag te stellen: Wie (soms: Wat) + persoonsvorm?
  • Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Slide 8 - Tekstslide

Gezegde
  • Het gezegde is een zinsdeel.
  • Het  gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het  gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het  gezegde!

Ik heb veel te doen.
Gezegde: heb te doen



Slide 9 - Tekstslide

Ik heb gisteren een mooie bos bloemen gekregen. Wat is het gezegde?
A
gez = heb
B
gez = heb gisteren gekregen
C
gez = gekregen
D
gez = heb gekregen

Slide 10 - Quizvraag

Lijdend voorwerp (lv)
  • Het lijdend voorwerp is een zinsdeel. 
  • Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 
  • Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een lijdend voorwerp heeft.
Lijdend voorwerp (lv)

Slide 11 - Tekstslide

Lijdend voorwerp voorbeeld
• Hij heeft een voetbal gevonden.
persoonsvorm: heeft 
zinsdelen maken:
Hij/heeft/een voetbal/gevonden.
gezegde: heeft gevonden
onderwerp: hij
lijdend voorwerp:  wie/wat + gezegde + onderwerp?:
wie/wat heeft hij gevonden?:
een voetbal
Het lijdend voorwerp is: een voetbal

Slide 12 - Tekstslide

Ik heb gisteren een mooie bos bloemen gekregen. Wat is het lijdend voorwerp?
A
lv = ik
B
lv = een mooie bos bloemen
C
lv = bloemen
D
lv = een mooie bos

Slide 13 - Quizvraag

Ik heb gisteren een mooie bos bloemen gekregen. Wat is het onderwerp?
A
ow = een mooie bos bloemen
B
ow = bloemen
C
ow = heb gekregen
D
ow = ik

Slide 14 - Quizvraag

Ik heb gisteren een mooie bos bloemen gekregen. Wat is het gezegde?
A
gez = heb
B
gez = heb gisteren gekregen
C
gez = gekregen
D
gez = heb gekregen

Slide 15 - Quizvraag

Ik heb gisteren een mooie bos bloemen gekregen. Wat is het lijdend voorwerp?
A
lv = ik
B
lv = een mooie bos bloemen
C
lv = bloemen
D
lv = een mooie bos

Slide 16 - Quizvraag

Wie van jullie heeft zijn huiswerk gemaakt? Wat is de persoonsvorm?
A
pv = van
B
pv = wie van jullie
C
pv = heeft
D
pv = gemaakt

Slide 17 - Quizvraag

Wie van jullie heeft zijn huiswerk gemaakt? Wat is het onderwerp?
A
ow = wie van jullie
B
ow = jullie
C
ow = zijn huiswerk
D
ow = heeft gemaakt

Slide 18 - Quizvraag

Wie van jullie heeft zijn huiswerk gemaakt? Wat is het gezegde?
A
gez = gemaakt
B
gez = huiswerk
C
gez = heeft gemaakt
D
gez = wie van jullie

Slide 19 - Quizvraag

Wie van jullie heeft zijn huiswerk gemaakt? Wat is het lijdend voorwerp?
A
lv = wie van jullie
B
lv = huiswerk
C
lv = heeft gemaakt
D
lv = zijn huiswerk

Slide 20 - Quizvraag

Maken online (magister)
Cursus 5 paragraaf 2 ZD helemaal.
Klaar dan slimleren hoofdstuk 11 opdrachten 11.1/11.2/11.3
Daarmee klaar dan lezen

Slide 21 - Tekstslide

Volgende les
Samengestelde zinnen.

Slide 22 - Tekstslide