30/9 herhaling lezen (blooket en theorie), 3h

Lezen
herhaling theorie
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 9 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Lezen
herhaling theorie

Slide 1 - Tekstslide

Planning

  • Lesdoelen
  • Lezen
  • Instructie
  • Werken = Blooket spelen
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je weer wat  hoofdzaak, bijzaak, kernzinnen,  de inleiding, het midden, het slot tekstdoelen, hoofdgedachte, leesmanieren, signaalwoorden, standpunt, (feitelijke en waarderende) argumenten, tegenargument, weerlegging, argumentatiestructuren en tekststructuren zijn.
  • heb je geoefend met de theorie over hoofdzaak, bijzaak en kernzinnen, de inleiding, het midden, het slot tekstdoelen, hoofdgedachte, leesmanieren, signaalwoorden, standpunt, (feitelijke en waarderende) argumenten, tegenargument, weerlegging, argumentatiestructuren en tekststructuren zijn.


Slide 3 - Tekstslide

timer
10:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek.

Slide 4 - Tekstslide

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen

Pak je VIP en noteer:
1. Oefenen in de online methode (meer dan lezen, herhaling onderbouw)
2. Afwisseling? Ga naar https://www.blooket.com (of volgende dia) --> Gebruik je eigen naam!

Klaar = in stilte lezen

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 5 - Tekstslide

Functies tekstdelen
Inleiding: de schrijver noemt het onderwerp van de tekst en wil de
interesse van de lezer wekken. Dit kan op veel manieren, bijvoorbeeld:
• een gebeurtenis beschrijven;
• een mening over het onderwerp geven;
• een vraag over het onderwerp stellen.
Midden: gaat per alinea in op een deelonderwerp van het onderwerp. Tekstverbanden om het een lopende tekst te maken!
Slot: de schrijver rondt de tekst af. Dit kan op veel manieren,
bijvoorbeeld:
• de belangrijkste informatie uit de tekst kort samenvatten;
• een conclusie trekken;
• de vraag uit de inleiding beantwoorden


Vaak hebben ze een vaste structuur!

Slide 6 - Tekstslide

Inleiding
In de inleiding van een tekst probeert de schrijver de aandacht van de lezer te trekken. Er zijn meerdere manieren om dat te doen. Een schrijver kan:

  • het onderwerp van de tekst noemen;
  • een belangrijke vraag over het onderwerp stellen;
  • een probleem noemen;
  • een grappig of herkenbaar verhaaltje vertellen;
  • iemands persoonlijke ervaring vertellen;
  • de aanleiding noemen waarvoor de tekst geschreven is – er gebeurde iets, waardoor het logisch was om nu deze tekst te schrijven. Voorbeelden: er is een onderzoek gedaan, er is een boek verschenen, iets is in het nieuws of het is een bepaalde datum, periode of seizoen.



Slide 7 - Tekstslide

Middenstuk
  • Na de inleiding komt het middenstuk. 
  • Hierin wordt het onderwerp van verschillende kanten bekeken
  • Je leest over verschillende aspecten van het onderwerp; ook wel deelonderwerpen genoemd. Deelonderwerpen zijn er om de tekst snel te begrijpen. Ze bestaan uit één of meerdere alinea's. 
  • Om de verschillende deelonderwerpen te onderscheiden, kun je letten op de witregels en tussenkoppen
  • Als deze er niet zijn, kijk je naar kernzinnen.

Slide 8 - Tekstslide

Slot
In het slot rondt de schrijver de tekst af. Ook dit kan op verschillende manieren. Een schrijver kan:

  • een samenvatting geven;
  • een conclusie trekken;
  • antwoord geven op een belangrijke vraag;
  • de oplossing voor een probleem geven;
  • een advies geven of een oproep doen.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Alineaopbouw

De kernzin bevat de belangrijkste informatie van een alinea. Meestal staat de kernzin aan het begin of het eind van een alinea. De rest van de alinea bestaat dan uit toelichting en/of voorbeelden bij de kernzin. 

Er zijn ook andere mogelijkheden:
• Een alinea bevat helemaal geen kernzin. Alle zinnen van de alinea bevatten belangrijke informatie. Dit komt onder andere voor bij teksten in schoolboeken.
• De kernzin is de tweede zin van een alinea. De eerste zin van de alinea is dan een inleidende zin.
• De kernzin staat in het midden van de alinea.
• Soms zijn er twee kernzinnen. Het belangrijkste van de alinea is dan verdeeld over meer zinnen.

Slide 11 - Tekstslide

Onderwerp- oriënterend lezen 
Lezen: het onderwerp van een tekst
• Geeft aan waar de tekst over gaat.
• Je kunt het vaak met één of enkele woorden zeggen.

Om het onderwerp van de tekst te kunnen vinden, hoef je niet helemaal de tekst te lezen. Kijk naar:
• De titel
• De eerste alinea (vaak dik gedrukt of in een ander lettertype)
• Plaatje(s) bij de tekst
• Tussenkopjes
• Andere opvallende delen

Slide 12 - Tekstslide

Deelonderwerp - globaal lezen
 Een tekst bevat ook deelonderwerpen. 

Deelonderwerpen belichten verschillende kanten van een onderwerp, ook wel aspecten genoemd. Bijvoorbeeld: het onderwerp van een tekst is 'voetbal'. Een deelonderwerp zou 'De geschiedenis van voetbal' of 'het tenue' kunnen zijn. 

We kunnen dus zeggen dat deelonderwerpen verschillende kanten van een onderwerp die in een tekst aan bod komen zijn. 


Stappenplan:
Zoek het onderwerp van de tekst; waar gaat de tekst over?
Let op tussenkopjes in de tekst
Bekijk de alinea-indeling
Lees de eerste zin van iedere alinea 
Een deelonderwerp is steeds een 'nieuw' aspect van het onderwerp. 
Lees niet te snel, neem de tijd.


Slide 13 - Tekstslide

Hoofdzaken 
  • De belangrijkste informatie in een tekst. Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken. 
  • Je vindt de hoofdzaak in de inleiding en/of (herhaald) in het slot. 
  • Hoofdzaken vind je ook vaak in de eerste of de laatste zin van een alinea. Dat is dan de belangrijkste zin van de alinea. In de zinnen ervoor of erna staat dan een nadere uitleg of een voorbeeld van iets uit de belangrijkste zin. Er zijn woorden waaraan je kunt zien dat er een voorbeeld of een uitleg volgt: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals of onder andere.
  • Extra uitleg, details en voorbeelden zijn geen hoofdzaken, maar bijzaken.

Slide 14 - Tekstslide

Hoofdzaken samenvatten
Als je een tekst moet onthouden, kun je de belangrijkste informatie in een samenvatting zetten. Een samenvatting schrijf je door de belangrijkste zinnen van de alinea’s onder elkaar te zetten. Voorbeelden of een lange uitleg zet je meestal niet in je samenvatting. Je kunt de samenvatting beginnen of eindigen met de hoofdgedachte van de tekst.

Slide 15 - Tekstslide

Hoofdgedachte
  • Geeft in één zin antwoord op de vraag: 
wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? 
  • Het is de kortste samenvatting van een tekst. 

Bij het onderwerp ‘teamsport’ kan de hoofdgedachte bijvoorbeeld zijn: Een teamsport heeft meer voordelen dan een individuele sport. 

Slide 16 - Tekstslide

Hoofdgedachte
• De hoofdgedachte is een (door jezelf bedachte) samenvatting in één zin.
• De hoofdgedachte is het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.


Het stappenplan om de hoofdgedachte te vinden:
  • Wat zegt de schrijver van de tekst over het onderwerp? 
  • De hoofdgedachte is altijd één complete zin.
  • Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!
--> Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Kernzin - alinea
  • De kernzin is de zin waarin de belangrijkste informatie staat, de kern van de boodschap en DAARNA komt de rest (uitleg en voorbeelden).
  • De kernzin gaat altijd over het onderwerp en moet dus betrekking hebben op het onderwerp dat je bepaald hebt.
  • De kernzin gaat VAAK over wie (doet/vindt/wil/overkomt) en/of wat (wil/doet/vindt de wie of gebeurde er met de wie) en NOOIT over waarom 
  • In de kernzin staat GEEN uitleg of voorbeeld.
  • De kernzin is meestal de de eerste zin in de alinea en soms de tweede of de laatste zin
  • Je stelt jezelf de vraag: waar gaat deze alinea over?



Slide 19 - Tekstslide

Kernzin
Voorbeelden plaats kernzin in de alinea

Mevrouw Hooi houdt veel van koffie. Zij drinkt zeker zes koppen koffie per dag en het liefst Nespresso. Koffie van vers gemalen bonen vindt zij ook lekker. Dan wel het liefst van Australian.

Vorig jaar hebben de leerlingen gewerkt aan lezen en dit jaar gaan we daarmee verder. De docent herhaalt eerst de lesstof van vorig jaar.  Daardoor beginnen de leerlingen beter voorbereid aan lezen h1.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Verschil hoofdgedachte en kernzin
De hoofdgedachte is één mededelende zin (dus géén vraag); een samenvatting van de hele tekst in één zin
Die moet je zelf bepalen en kan je niet uit de tekst halen.

De kernzin is de zin die het belangrijkste  van een alinea weergeeft. Meestal de eerste of laatste zin van de alinea.
De kernzin staat al in de tekst en kan je zo overschrijven.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Tekstdoelen

Slide 24 - Tekstslide

Tekstdoelen

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Tekstverbanden - signaalwoorden
Kennen = leerwerk (je moet het echt uit je hoofd kennen, bijvoorbeeld door flitskaartjes te maken): tekstverbanden en de bijbehorende signaalwoorden
Kunnen= oefenen van wat je geleerd hebt
- toepassing = een tekstverband kunnen herkennen tussen woorden, in zinnen en tussen alinea's
- toepassen = aan signaalwoorden kunnen zien bij welk tekstverband ze horen
- inzicht = zelf een tekstband kunnen aanbrengen door signaalwoorden te gebruiken tussen woorden, in zinnen en tussen alinea's


Slide 27 - Tekstslide

Tekstverbanden/signaalwoorden
Verbanden
• chronologisch verband
• concluderend verband

• doel – middelverband
• oorzakelijk verband

• redengevend verband
• samenvattend verband
• toelichtend verband 
• vergelijkend verband 


Verbindingswoorden/signaalwoorden
• voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger
• samengevat, kortom, dus, dat houdt in, concluderend, al met al
• opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van
• daardoor, doordat, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij
• want, omdat, daarom, dus, de reden hiervoor, dankzij,
• kortom, samengevat, al met al, met andere woorden
• bijvoorbeeld, zoals, denk aan, zo, als, neem nou
• in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals - vergelijkende trap meer dan/ groter dan /beter dan etc.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

Feit of mening
Feit
  • Uitspraak over iets wat waar of niet waar is 
  • Een feit kan je controleren.


Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt.

  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het eens of oneens ermee zijn



    Slide 31 - Tekstslide

    Argument en subargument
    • Een argument is de uitleg waarmee je een mening verdedigt --> waarom diegene die mening heeft.

    • Subargumenten: hebben als doel een hoofdargument sterker te maken. er kunnen meerdere subargumenten zijn.

    • Feitelijk argument:
         - Uitspraak over iets wat waar of niet waar is 
         - Een feit kan je controleren.
         - Hoeft niet onderbouwd te worden

    • Waarderend argument
         - Kan je van mening verschillen
         - Moet argument ondersteund worden.



      Slide 32 - Tekstslide

      Tegenargument
      • Tegenargument ontkracht standpunt.

      • Weerlegging ontkracht tegenargument.

      Doel = krachtiger maken van jouw betoog om anderen te overtuigen.


      Slide 33 - Tekstslide

      Slide 34 - Tekstslide

      Onderschikkende argumentatie met subargument
      Het argument wordt door ten minste één ander argument ondersteund. (Er is een subargument, een subargument kan ook weer ondersteund worden door een subargument)





      Slide 35 - Tekstslide

      Slide 36 - Video

      Probleem-oplossingsstructuur
      Tekstdoel: informeren of opiniëren

      Inleiding: probleem en gevolgen 
      Middenstuk: gevolgen, oorzaken en oplossingen
      Slot: de beste oplossing

      Slide 37 - Tekstslide

      Verklaringsstructuur
      Tekstdoel: informeren

      Inleiding: bepaald verschijnsel
      Middenstuk: kenmerken / voorbeelden / verklaringen / oorzaken / redenen
      Slot: samenvatting of conclusie

      Slide 38 - Tekstslide

      Verleden-heden(-toekomst)structuur
      Tekstdoel: informeren

      Inleiding: introductie onderwerp
      Middenstuk: situatie vroeger en nu / ontwikkeling
      Slot: conclusie of voorspelling toekomst

      Slide 39 - Tekstslide

      Argumentatiestructuur
      • Inleiding: standpunt
      • Middenstuk: argumenten voor het standpunt // tegenargument // weerlegging
      • Slot: herhaling stelling // beantwoorden van de vraag 

      Argumentatiestructuur (bijv. een artikel met de titel "Het vaccineren van kinderen is onzin" 

      Slide 40 - Tekstslide

      Aspectenstructuur
      • Inleiding: onderwerp
      • Middenstuk: diverse aspecten van het onderwerp
      • Slot: samenvatting 

      Aspectenstructuur (bijv. een artikel met de titel "Welke invloed heeft het Coronavirus op jongeren?" 

      Slide 41 - Tekstslide

      Voor-nadelenstructuur
      • Inleiding: vraag of stelling
      • Middenstuk: voordelen// nadelen
      • Slot: afweging // conclusie 

      Voor- nadelenstructuur (bijv. een artikel met de titel "Wat zijn de voor- en nadelen van het vaccineren van jongeren?"

      Slide 42 - Tekstslide

      Vraag-antwoordstructuur
      • Inleiding: vraag
      • Middenstuk: antwoord 
      • Slot: samenvatting of conclusie 

      Vraag-antwoordstructuur (bijv. een artikel met de titel "Welke maatregelen kan ik zelf treffen tegen het coronavirus?" 

      Slide 43 - Tekstslide

      Slide 44 - Video

      Werk voor deze les en eventueel huiswerk:



      1. Oefenen in de online methode (meer dan lezen, herhaling onderbouw)
      2. Afwisseling? Ga naar https://www.blooket.com (of volgende dia) --> Gebruik je eigen naam!
      Klaar = in stilte lezen

      timer
      30:00

      Slide 45 - Tekstslide

      Slide 46 - Link

      Lesdoel:
      Aan het einde van deze les:
      • weet je weer wat  hoofdzaak, bijzaak, kernzinnen,  de inleiding, het midden, het slot tekstdoelen, hoofdgedachte, leesmanieren, signaalwoorden, standpunt, (feitelijke en waarderende) argumenten, tegenargument, weerlegging, argumentatiestructuren en tekststructuren zijn.
      • heb je geoefend met de theorie over hoofdzaak, bijzaak en kernzinnen, de inleiding, het midden, het slot tekstdoelen, hoofdgedachte, leesmanieren, signaalwoorden, standpunt, (feitelijke en waarderende) argumenten, tegenargument, weerlegging, argumentatiestructuren en tekststructuren zijn.


      Slide 47 - Tekstslide

      details, voorbeelden en uitleg
      belangrijkste zaken uit een tekst
      verzameling zinnen die met elkaar samenhangen
      herhaling informatie, toekomst, antwoord vraag
      Inleiding
      Bijzaak
      Hoofdzaak
      Alinea
      Slot
      onderwerp benoemen, nieuwsgierig maken

      Slide 48 - Sleepvraag

      onderwerp benoemen, nieuwsgierig maken
      herhaling informatie, toekomst, antwoord vraag
      Amuseren, informeren, activeren, overtuigen
      deelonderwerp
      Oriënterend lezen
      Inleiding
      Slot
      Tekstdoel
      Globaal lezen
      Titel, eerste alinea, tussenkopjes, plaatjes

      Slide 49 - Sleepvraag

      Ik weet weer wat hoofdzaak, bijzaak, kernzinnen, de inleiding, het midden, het slot tekstdoelen, hoofdgedachte, leesmanieren, signaalwoorden, standpunt, (feitelijke en waarderende) argumenten, tegenargument, weerlegging, argumentatiestructuren en tekststructuren zijn.
      😒🙁😐🙂😃

      Slide 50 - Poll

      Reflectie:
      Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
      Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

      Slide 51 - Open vraag

      Feedback:
      Wat vond je fijn/goed aan deze les?
      Wat zou je liever anders willen zien?

      Slide 52 - Open vraag