In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Vikingen
Slide 1 - Tekstslide
Vikingen
Slide 2 - Woordweb
De Vikingen
We noemen ze ook wel de Noormannen.
Ze kwamen uit Noorwegen, Zweden en Denemarken.
Op het kaartje hiernaast zijn delen van deze landen oranje gekleurd.
Slide 3 - Tekstslide
De Vikingen
Het waren niet alleen maar woeste krijgers.
Vikingen deden ook aan landbouw en het waren handelaren.
Slide 4 - Tekstslide
Geloof
De Vikingen geloofden in meerdere goden.
Odin was de oppergod en die van strijd en wijsheid, Freya de godin van liefde en Thor de god van bliksem en kracht.
Om de goden tevreden te houden, brachten de Vikingen offers. Soms mensenoffers.
Slide 5 - Tekstslide
Rooftochten
De Vikingen zijn bij ons vooral bekend vanwege hun plundertochten.
Dit deden ze omdat Scandinavie overvol was door bevolkingsgroei en er niet genoeg voedsel verbouwd kon worden.
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Slide 8 - Tekstslide
Uit welke drie landen kwamen de Vikingen?
A
Nederland, Noorwegen en Finland
B
Noorwegen, Finland en Denemarken
C
Duitsland, Zweden en Finland
D
Noorwegen, Zweden en Denemarken
Slide 9 - Quizvraag
Waarom gingen de Vikingen op plundertocht?
A
Dat moest van de koning
B
Scandinavie was overvol en er was een niet genoeg voedsel.
C
In Scandinavie was het te koud.
D
Ze waren bang voor de goden.
Slide 10 - Quizvraag
De Vikingen geloofden in?
A
1 god.
B
Meerdere goden.
Slide 11 - Quizvraag
Schepen
De Vikingen bouwden lange en smalle schepen met voorop de kop van een draak.
Met deze schepen konden ze snelle aanvallen doen. In een zogenaamd drakenschip voeren ze zelfs over de Atlantische Oceaan.
Slide 12 - Tekstslide
Woeste krijgers
Een viking geloofde dat als hij dapper streed, hij later in het Walhalla zou komen. Vikingen waren niet bang voor de dood en konden zich door de snelle schepen makkelijk verplaatsen. Dit maakte ze moeilijk te verslaan.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
Waarom waren de Vikingen zo moeilijk te verslaan?
A
Ze waren woest en onverschillig.
B
Ze waren niet bang en konden zich snel verplaatsen.