1C moedertaal 21-11 24

Nederlands 1C

Cursus 4 Taal 
§1 Moedertaal

Eerst stillezen 
(op je tafel alleen je leesboek)
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 1C

Cursus 4 Taal 
§1 Moedertaal

Eerst stillezen 
(op je tafel alleen je leesboek)

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het eind van de les weet je het verschil tussen moedertaal, tweede taal en vreemde taal.

Slide 2 - Tekstslide

Welke taal spreek jij
meestal thuis?

Slide 3 - Woordweb

Welke talen spreek jij nog meer?

Slide 4 - Open vraag

Talen
Moedertaal = taal waarin je hebt leren spreken vanaf je geboorte.

Tweede taal = taal die je er later bij leert en bijna net zo goed 
leert spreken als je moedertaal.

Vreemde taal = (buitenlandse) taal die je later leert spreken

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Wat is jouw moedertaal?
Welke taal heb jij leren spreken vanaf je geboorte?

Slide 7 - Open vraag

Lievelingswoorden

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Mooi woord uit
jouw moedertaal

Slide 10 - Woordweb

Lees tekst 1, blz 86

Slide 11 - Tekstslide

Tekst 1 Moedertaal
De taal die je als eerste hebt gehoord, is je moedertaal. Het is de taal die bij je hoort, waarin je denkt en droomt. Je moedertaal is de taal waarin je het best uit kunt leggen wat je denkt of voelt. Het is vaak de taal die je ouders spreken en het is soms een andere taal dan de taal die je op school leert.
Een taal die je op latere leeftijd bent gaan leren maar veel gebruikt, noemen we een tweede taal. Als je bijvoorbeeld in Polen bent geboren maar op jonge leeftijd met je ouders naar Nederland bent verhuisd, leer je het Nederlands als tweede taal. Als je die taal vloeiend spreekt, schrijft en verstaat, wordt het je tweede taal. Je bent dan meertalig, omdat je meerdere talen gemakkelijk spreekt, schrijft en verstaat.
Andere talen die je leert maar niet dagelijks gebruikt, noemen we vreemde talen. Je gebruikt ze bijvoorbeeld tijdens vakantie of later tijdens je werk.

Slide 12 - Tekstslide

Taaltoppertjes
Al voor je geboorte zet je de eerste stappen in het leren van je moedertaal. Al schommelend in de buik van je moeder raak je vertrouwd met de klemtonen en het ritme van je moedertaal. Dat is handig, want het helpt je later om te begrijpen waar woorden beginnen en eindigen. Dan snap je dat dawisknie betekent ‘dat wist ik niet’.
 Bij je geboorte ben je steengoed in het herkennen van verschillen tussen klanken. Na ongeveer een half jaar begin je te brabbelen en zijn je hersenen ingesteld op de klanken van je moedertaal.

Slide 13 - Tekstslide

Na-apen en patronen ontdekken
Als je wilt leren hoe je iets tekent, een level speelt, make-up aanbrengt of een voetbal hoog houdt, helpt het om supergoed te kijken naar hoe een ander dat doet en het na te doen. Dat na-apen is dan ook precies wat baby’s doen om te leren hoe ze moeten praten. Ze kijken naar je lippen en proberen met hun eigen mond dezelfde klanken te vormen.

Later ontdekken ze regels en leren die zelfs in nieuwe situaties te gebruiken. Zo komt het dat ze naast speelde of voetbalde ook woorden als roepte of klimde gaan gebruiken, of zelfs pianode.

Slide 14 - Tekstslide

Oefening baart kunst
Het duurt wel een jaar of tien voordat kinderen hun moedertaal een beetje onder de knie hebben. Het duurt nog langer voor ze goed kunnen vertellen wat ze denken en willen. Er zijn hierin grote verschillen tussen mensen.

Duidelijk is wel dat wie veel leest de taal veel sneller en beter beheerst dan wie weinig leest. Tijdens het lezen zie je namelijk hoe woorden en zinnen gevormd zijn en leer je bovendien veel nieuwe woorden.

Slide 15 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Maak van Cursus 4 Taal:
§1 Moedertaal: opdracht 1 t/m 4

Slide 16 - Tekstslide

Leg in je eigen woorden uit
wat een moedertaal is?

Slide 17 - Open vraag