hoofdstuk 18

week 44 les 1
bespreken Tentamen
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

week 44 les 1
bespreken Tentamen

Slide 1 - Tekstslide

week 44 les 2
paragraaf 18.1 en 18.2 

Slide 2 - Tekstslide

Categoriale inkomensverdeling
De categoriale inkomensverdeling geeft aan hoeveel procent van het totale inkomen wordt verdiend met de verschillende productiefactoren.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Het aandeel van de productiefactor Arbeid
Loonquote
Met de loonquote meten we hoeveel procent van het totaal verdiende inkomen naar de werknemers (in loondienst) gaat. In bovenstaand diagram is dat dus 79%




Slide 6 - Tekstslide

arbeidsinkomen in het totaal.........
Arbeidsinkomen wordt  gebruikt voor bestedingen.
Een laag arbeidsinkomen kan dus leiden tot een afname van de binnenlandse bestedingen.

Wanneer werknemers niet veel verdienen, kopen ze ook minder. Dat is slecht voor veel winkeliers in Nederland.

Slide 7 - Tekstslide

en.......
Hoe groter het arbeidsinkomen, hoe minder er overblijft voor ‘winst’.
Genoeg winst is belangrijk omdat hiermee nieuwe investeringen gedaan kunnen worden.

Ondernemers willen geen risico nemen met hun geld als dat weinig oplevert. Als er geen nieuwe investeringen en bedrijven komen, is er ook geen werk meer.

Slide 8 - Tekstslide

AIQ
Met de arbeidsinkomensquote kijken we niet alleen naar hoeveel inkomen gaat naar de werknemers, maar houden we ook rekening met de zelfstandige ondernemers die arbeid leveren. Dit ‘looninkomen’ van de ondernemer dient hij zichzelf toe te kennen uit de winst. Het is dus niet zozeer een vergoeding voor zijn ondernemerschap, maar voor zijn geleverde arbeid.

Slide 9 - Tekstslide

AIQ

Slide 10 - Tekstslide

en de rest.....
In het taartdiagram kunnen we zien dat 16% van het totaal verdiende inkomen winst is.

De productiefactor ‘ondernemerschap’ heeft dus een aandeel van 16%; de zogenaamde winstquote.

Slide 11 - Tekstslide

winstquote

Slide 12 - Tekstslide

18.2 inkomensbronnen en -verschillen
Iedere meerderjarige in NL (die kan werken) heeft een inkomen.
Ben je in loondienst, dan ontvang je geld: primair inkomen
Ook werklozen hebben een inkomen (WW of bijstand): secundair inkomen


  • Inkomen verdient met INZET van PRODUCTIEFACTOREN  = primair inkomen
  • Van primair inkomen gaat belasting af, die gaat deels naar mensen die geen of onvoldoende inkomen hebben of een steuntje kunnen gebruiken. Wat jij en iedereen uiteindelijk overhouden is secundair inkomen.

Slide 13 - Tekstslide

  • Je ontvangt inkomen door inzet productie factoren = primair inkomen.
  • Het secundaire inkomen is het inkomen nadat de overheid door het heffen van loon- en inkomstenbelasting en het verstrekken van inkomensafhankelijke subsidies en uitkeringen het (primaire) inkomen heeft herverdeeld.
  • Deze herverdeling van inkomen is meestal bedoeld om het inkomen wat gelijker te verdelen over de bevolking.

Slide 14 - Tekstslide

tertiair inkomen
Als je de ontvangen consumptie-gebonden prijs verlagende subsidies bij je secundaire inkomen optelt en daar de consumptie -gebonden prijsverhogende belastingen van aftrekt, bereken je het tertiair inkomen.

Slide 15 - Tekstslide

Hoe is het inkomen verdeeld?
  • De marktwerking resulteert in een verdeling van inkomsten en beloningen.
  • Zet alle mensen met een inkomen op een lange rij van arm tot rijk.
  • Schrijf erbij wat ze verdienen, en je hebt de inkomensverdeling
Voor volgende week.........

Slide 16 - Tekstslide

huiswerk
opgave 1 van de huiswerkopdrachten.
Iedere les bespreken we deze opdrachten.
Je moet de opdrachten dus maken!!!

Slide 17 - Tekstslide

week 45 les 1 
bespreken opgave 1 sociale partners (gemaakt???)
uitleg Lorenzcurve
maken opgave 2 en 3 

Slide 18 - Tekstslide

opgave 1
vraag 1
A
daling van BBP
B
stijging van aiq
C
daling van werkgelegenheid
D
daling arbeidsproductiviteit

Slide 19 - Quizvraag

Een voorbeeld van een juist antwoord is:
 De stijging van de arbeidsinkomensquote.
Een toelichting waaruit blijkt dat een groter deel van de toegevoegde waarde toevalt aan arbeid, doordat bij een krappe arbeidsmarkt de lonen relatief sterker stijgen dan de overige inkomens.

Slide 20 - Tekstslide

vraag 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat in dat geval de som van de pacht- en de rentequote sterker moet dalen dan dat de winstquote stijgt.

Slide 21 - Tekstslide

vraag 3 bereken de verandering van de apt in 2009

Slide 22 - Open vraag

vraag 4 economisch argument?

Slide 23 - Woordweb

Voorbeelden van juiste argument zijn:
  − Een argument waaruit blijkt dat de in het bedrijf opgedane kennis en ervaring verdwijnen indien de werknemer ontslagen wordt / dat bij het aantrekken van de conjunctuur gebruikgemaakt moet worden van onervaren werknemers.
 − Een argument waaruit blijkt dat werkgevers verwachten dat de krimp van de economie van korte duur zal zijn en niet het risico willen lopen dat bij het aantrekken van de conjunctuur gebruikgemaakt moet worden van onervaren werknemers.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

1 voor 1 is veel werk, stel we delen de bevolking in 10 groepen op

Wat kun je hier mee? Hoe teken je dit in een grafiek?
  • De marktwerking resulteert in een verdeling van inkomsten en beloningen.
  • Zet alle mensen met een inkomen op een lange rij van arm tot rijk.
  • Schrijf erbij wat ze verdienen, en je hebt de inkomensverdeling

Slide 26 - Tekstslide

lorenz curve
horizontale as:
  • bevolking van 0 tot 100%, geordend op inkomen (hier: groepjes van 10%)

verticale as:
  • het inkomen dat CUMULATIEF wordt verdient van het totale inkomen
  • je start bij 0% en eindigt bij 100%

Slide 27 - Tekstslide

Teken de grafiek (5 minuten)
  • De marktwerking resulteert in een verdeling van inkomsten en beloningen.
  • Zet alle mensen met een inkomen op een lange rij van arm tot rijk.
  • Schrijf erbij wat ze verdienen, en je hebt de inkomensverdeling

Slide 28 - Tekstslide

Het eindresultaat
De buik is groot >> de ongelijkheid is ....
De buik is klein >> de ongelijkheid is ....
  • De marktwerking resulteert in een verdeling van inkomsten en beloningen.
  • Zet alle mensen met een inkomen op een lange rij van arm tot rijk.
  • Schrijf erbij wat ze verdienen, en je hebt de inkomensverdeling

Slide 29 - Tekstslide

De Gini coefficient
De Gini coëfficiënt is een getal om de inkomensongelijkheid uit te drukken.

Slide 30 - Tekstslide

Een daling van de gini-coëfficiënt geeft dus aan dat er sprake is van nivellering.

Slide 31 - Tekstslide

week 45 Les 2 
bespreken opgave 2 en 3 van het huiswerk
uitleg paragraaf 18.4 

Slide 32 - Tekstslide

vraag 1 oorzaken hoger loon van Jan.

Slide 33 - Woordweb

vraag 1
Voorbeelden van juiste antwoorden zijn:
• Een antwoord waaruit blijkt dat Jan hoger opgeleid is, zodat hij een hoger loon kan vragen.
• Een antwoord waaruit blijkt dat Jan productiever is, zodat hij een hoger loon kan vragen.
• Een antwoord waaruit blijkt dat Jan zwaarder werk doet, zodat hij een hoger loon kan vragen.

Opmerking
Niet goed rekenen: oorzaken die geen betrekking hebben op verschillen in brutoloon bij deze werkgever maar verwijzen naar andere inkomsten, belastingtarieven e.d.

Slide 34 - Tekstslide

vraag 2
A
inkomens rechtvaardig verdeeld
B
iedereen een even hoog inkomen
C
er evenveel rijke als arme mensen zijn

Slide 35 - Quizvraag

vraag 3
Hoeveel procent van het totale inkomen wordt ontvangen door minst verdienende helft van de personen?

Slide 36 - Open vraag

opgave 3
overig inkomen?

Slide 37 - Woordweb

vraag 2 is bewering 1 van Arnold juist?
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quizvraag

nee
Uit de verklaring moet blijken dat de twee decielen huishoudens met het hoogste secundaire inkomen samen 100% - 58,5% = 41,5% van het secundaire inkomen ontvangen.

Slide 39 - Tekstslide

vraag 3 is bewering 2 van Arnold juist?
A
ja
B
nee

Slide 40 - Quizvraag

nee
Een voorbeeld van een juiste verklaring is: Een verklaring waaruit blijkt dat het tweede deciel huishoudens gemiddeld 0,71 × € 9.100 = € 6.461 aan overig secundair inkomen ontvangt en het tiende deciel huishoudens gemiddeld 0,15 × € 57.800 = € 8.670.

Slide 41 - Tekstslide

gestegen
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
In 1999 bedraagt het inkomensaandeel van het 2e en 3e deciel samen:
9,9% − 0,6% = 9,3%.
In 1999 bedraagt het inkomensaandeel van het 9e en 10e deciel samen:
100% − 58,5% = 41,5%.
De verhouding tussen de inkomensaandelen van beide groepen is in 1999:
41,5% = 4,5
9,3%

Opmerking
Als bij het antwoord op vraag 4 met een onjuist antwoord op vraag 2 consequent is doorgerekend, dit hier goed rekenen.


Slide 42 - Tekstslide

vraag 4 Is dit verhoudingsgetal in 1999 tov 1991 gedaald of gestegen?
A
gestegen
B
gedaald

Slide 43 - Quizvraag

paragraaf 18. 4
Wanneer de inkomensverschillen in verhouding kleiner worden, spreken we van nivelleren.
Worden de inkomensverschillen in verhouding groter, dan noemen we dat denivelleren.

Slide 44 - Tekstslide

belasting 
In Nederland is er sprake van progressieve inkomstenbelasting waarbij de hogere inkomens relatief meer belasting betalen.
En hebben mensen met een laag inkomen recht op diverse uitkeringen, toeslagen of subsidies.

Op die manier zorgt de overheid voor gedeeltelijke herverdeling van het inkomen.
Het secundaire inkomen is gelijker verdeelt dan het primaire inkomen.

Slide 45 - Tekstslide

huiswerk
maken opgave 4 en 5

Slide 46 - Tekstslide

week 46 les 1
bespreken opgave 4 en 5
uitleg paragraaf 18.5 

Slide 47 - Tekstslide