4.2 les 2

4.2 Duitsland: de Europese reus

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-6

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4.2 Duitsland: de Europese reus

Slide 1 - Tekstslide















Vandaag:
  • Uitleg Krant
  • Uitleg H4 par. 4.2 (kort)
  • Aan de slag met de krantc 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen van 4.2
1.  Je weet wat de kenmerken van de Duitse industrie zijn.
2. Je weet wat de betekenis van agglomeratievoordelen is.
3. Je weet dat Duitsland een moderne economie heeft.
4. Je weet welke regionale economische verschillen er zijn in Duitsland en hoe je die kunt verklaren.
5. Je weet welke regionale demografische verschillen er zijn in Duitsland en hoe je die kunt verklaren.


Slide 3 - Tekstslide

1. Je weet wat de kenmerken van de Duitse industrie zijn.
In welke 4 delen (sectoren) kunnen we alle banen indelen?

Slide 4 - Tekstslide

Primaire sector 
Primaire sector = Werk dat gericht is op het verbouwen van producten.

Denk aan:
  • Akkerbouw
  • Veeteelt
  • Tuinbouw

Slide 5 - Tekstslide

Secundaire sector
Secondaire sector = Werk waarbij producten uit de primaire sector worden bewerkt.

Slide 6 - Tekstslide

Secundaire sector
Er zijn twee soorten industrie:
Zware industrie:
- Gebruiken veel (ruwe) grondstoffen, die worden gebruikt voor hoogovens, staalfabrieken, olieraffinaderijen, scheepswerven, chemische fabrieken.
- Leveren voornamelijk halffabricaten.
Lichte industrie:
- Gebruiken veel halffabricaten. 
- Maken vooral consumentenproducten, zoals kleding, wasmachines, telefoons.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Tertiaire sector
Andere naam voor de tertiaire sector is de dienstensector. 
= Alle bedrijven die zich bezighouden met het leveren van diensten.

Voorbeelden van banen in de tertiaire sector zijn ober, bankier, advocaat.


Slide 10 - Tekstslide

Quartaire sector
Quartaire sector = Dienstverlenende bedrijven die geen winst maken.

Voorbeelden hiervan zijn de brandweer, scholen, ziekenhuizen.

Slide 11 - Tekstslide

2. Je weet wat de betekenis van agglomeratievoordelen is.
Agglomeratievoordeel = Het voordeel dat bedrijven hebben doordat ze vlak bij elkaar zitten.

Slide 12 - Tekstslide

2. Je weet wat de betekenis van agglomeratievoordelen is.
Agglomeratievoordeel = Het voordeel dat bedrijven hebben doordat ze vlak bij elkaar zitten.
Denk aan:
- Fabrieken die verschillende onderdelen maken voor het eindproduct zitten dicht bij elkaar. -> Voordeel: minder tijd in transport dus lagere kosten

Slide 13 - Tekstslide

3. Je weet dat Duitsland een moderne economie heeft.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

3. Je weet dat Duitsland een moderne economie heeft.
Ook de dienstensector ontwikkelde zich in Duitsland.
 -> Dit kwam doordat  steeds hoger opgeleide bevolking, dus ook hoogwaardigere diensten. Er kwam dus meer advocatenkantoren, designbureaus, banken.

• Dienstensector steeds groter aandeel in de economie. Ook bij andere moderne rijke landen zie je dit dit terug.

Slide 16 - Tekstslide

Duitsland heeft veel hightech-industrie.
Deze industrie zal niet zo snel verplaatsen naar lagelonenlanden, want er zijn hoogopgeleide mensen voor nodig. Toch werken er relatief weinig mensen in Duitsland in de hightechindustrie, dit komt doordat robots veel van het werk doen.
3. Je weet dat Duitsland een moderne economie heeft.
Industrie die gebaseerd is op hoogstaande technische kennis.

Slide 17 - Tekstslide

4. Je weet welke regionale economische verschillen er zijn in Duitsland en hoe je die kunt verklaren.
Economische ontwikkeling Duitsland: niet overal gelijk, hierdoor ontstonden regionale verschillen.

Belangrijke oorzaak: verdeling in van Oost- en West Duitsland tussen 1945 en 1989
• Na hereniging was de industrie in het oosten verouderd:
Gevolg daarvan was dat veel bedrijven uit Oost-Duitsland de concurrentie niet aan konden en failliet gingen, dit zorgde voor grote werkloosheid. 

Slide 18 - Tekstslide

Wat?
Met wie ga je samenwerken met PO
Hoe?
Overleg
Tijd?
5 min.
Klaar?
Aan de slag met de krant
Aan de slag!

Slide 19 - Tekstslide