Verbes irréguliers | Onregelmatige werkwoorden -ir

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
fransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide


Zet in de présent:
tu (dormir)
A
dors
B
dormis
C
dort

Slide 10 - Quizvraag


Zet in de présent:
vous (sortir)
A
sortirez
B
sortez
C
sortons

Slide 11 - Quizvraag


Zet in de passé composé:
nous (sortir)
A
avons sortir
B
sommes sortis
C
avons sorti
D
sommes sortons

Slide 12 - Quizvraag


Zet in de passé composé:
Elle (partir)
A
a parti
B
est partie
C
a partie
D
est parti

Slide 13 - Quizvraag


Zet in de passé composé:
elle (sentir)
A
est sentie
B
est senti
C
a senti
D
a sentie

Slide 14 - Quizvraag


Zet in de imparfait:
on (sentir)
A
senti
B
sentait
C
sentira
D
sentais

Slide 15 - Quizvraag


Zet in de imparfait:
je (servir)
A
servait
B
sers
C
servais
D
servirais

Slide 16 - Quizvraag