lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
1 / 24
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje
Zij heeft het mij toch verteld.
Zij heeft het mij toch verteld.
Slide 6 - Open vraag
Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje.
Zij heeft het mij toch verteld.
Zij heeft het mij toch verteld.
Tekst
Slide 7 - Open vraag
Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje
Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.
Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.
Slide 8 - Open vraag
Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje
Heb je voor mij ook een blikje meegebracht?
Heb je voor mij ook een blikje meegebracht?
Slide 9 - Open vraag
Ik raad je in dit geval een open vliegticket aan.
Wat is de pv?
Wat is de pv?
Slide 10 - Open vraag
Lijdend voorwerp?
Mijn broertje heeft het glas omgestoten.
Mijn broertje heeft het glas omgestoten.
Slide 11 - Open vraag
Ik raad je in dit geval een open vliegticket aan.
Wat is het onderwerp?
Wat is het onderwerp?
Slide 12 - Open vraag
De zorg voor je huisdier moet je niet onderschatten.
Wat is de persoonsvorm?
Wat is de persoonsvorm?
Slide 13 - Open vraag
De zorg voor je huisdier moet je niet onderschatten.
Wat is het onderwerp?
Wat is het onderwerp?
Slide 14 - Open vraag
De zorg voor je huisdier moet je niet onderschatten.
Wat is het lijdend voorwerp?
Wat is het lijdend voorwerp?
Slide 15 - Open vraag
De zorg voor je huisdier moet je niet onderschatten.
Wat is het lijdend voorwerp?
Wat is het lijdend voorwerp?
Slide 16 - Open vraag
De zorg voor je huisdier moet je niet onderschatten.
Wat is het lijdend voorwerp?
Wat is het lijdend voorwerp?
Slide 17 - Open vraag
Hij heeft een voetbal gevonden.
Het lijdend voorwerp is
Het lijdend voorwerp is
Slide 18 - Open vraag
Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'
Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.
Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.
Slide 19 - Open vraag
Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'
Heb je voor mij ook een blikje meegebracht?
Heb je voor mij ook een blikje meegebracht?
Slide 20 - Open vraag
Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'
Hem geef ik niets.
Hem geef ik niets.
Slide 21 - Open vraag
Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'
Zij heeft het mij toch verteld.
Zij heeft het mij toch verteld.
