meewerkend voorwerp

Het meewerkend voorwerp
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2-4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Het meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les: 
- weet je weer hoe je de persoonsvorm vindt;
- haal je op hoe je de zin in zinsdelen verdeelt;
- kan je ook weer uitleggen hoe je het onderwerp en het lijdend voorwerp in de zin vindt;
- kun je het meewerkend voorwerp van de zin benoemen. 

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden mét en zonder lijdend voorwerp
doorgaan, appen, blaffen, bekijken, poetsen, 
verdienen, schrijven, verzoeken, krijgen, verdwijnen

Slide 3 - Tekstslide

Opwarmen!
Maak opdracht 2 op bladzijde 168
Neem steeds de hele zin over in je schrift.
Onderstreep de persoonsvorm
Verdeel de zin in zinsdelen: eerste zinsdeel?
Benoem het onderwerp (o) en het lijdend voorwerp (lv)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.

Het meewerkend voorwerp geeft aan aan of voor wie iets is. 





Slide 6 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp is iemand die meewerkt met het onderwerp. Het meewerkend voorwerp ontvangt iets.

Leon geeft een cadeau aan Emma.

Let op! Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp.

Slide 7 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp met 'aan'
Een meewerkend voorwerp kan beginnen met 'aan' of 'voor', maar dat hoeft niet altijd. 

Als 'aan' of 'voor' niet aan het meewerkend voorwerp voorafgaat, kan het vaak worden toegevoegd.

Slide 8 - Tekstslide

Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 9 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij geeft al zijn geld aan arme mensen

A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 10 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
'Heeft de docent jou een voldoende gegeven?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 11 - Quizvraag

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje

Zij heeft het mij toch verteld.

Slide 12 - Open vraag

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje

Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.

Slide 13 - Open vraag

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje

Heb je voor mij ook een blikje meegebracht?

Slide 14 - Open vraag

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje

Ik hang mijn schilderij aan de muur.

Slide 15 - Open vraag

Maak 
4.5 Grammatica
Bladzijde 170
Opdracht 4 en 5
Klaar? 
Maak opdracht 6

Slide 16 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp?

Slide 17 - Tekstslide