Bta - ON - 14-1-21

Nederlands - 14 januari 2021
Deze les:
  • Aan het werk met de weektaak (zelfstandig)
  • Terugkijken naar week 1
  • Uitleg week 2
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Nederlands - 14 januari 2021
Deze les:
  • Aan het werk met de weektaak (zelfstandig)
  • Terugkijken naar week 1
  • Uitleg week 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Week 2:
Online: 5 vrije tijd

Teams: werkruimte

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik op huiswerk week 51 en week 1
  • online werken
  • Bjarna en Sterre: foto's opsturen (via Magistermail)
  • havo/vwo-methode
  • aanwijzingen opvolgen, goed lezen en kritisch zijn
  • check bij een klasgenoot


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb jij onthouden van het huiswerk?
In hoog tempo...

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bamischijf
A
samenstelling
B
afleiding
C
beide
D
een 'gewoon' woord

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

frikandelbroodje
A
samenstelling
B
afleiding
C
beide
D
een 'gewoon' woord

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

anti-frituur
A
samenstelling
B
afleiding
C
beide
D
een 'gewoon' woord

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

lekker!
A
samenstelling
B
afleiding
C
beide
D
een 'gewoon' woord

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een zo lang mogelijke meerledige samenstelling

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De volgende samenstellingen zijn voorbeelden van zogenaamde basaltwoorden:
bitterzoet – boosaardig – huurkoop – klapzoen – kruispunt – leedvermaak - meermin
Kijk naar de betekenis van de delen. Wat valt je op?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke basaltwoorden kennen jullie zelf?

Slide 11 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het grondwoord in de afleiding?
muzikaal

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het grondwoord in de afleiding?
representatie

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorvoegsels en achtervoegsels
Grondwoord: voegen
voorvoegsel  -  achtervoegsel

-> geven een andere betekenis aan een grondwoord.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het voorvoegsel 'anti'?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het voorvoegsel 'de'?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het achtervoegsel 'baar'?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste vrouwelijke vorm?
adviseur

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste vrouwelijke vorm?
agent

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste vrouwelijke vorm?
mentor

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk week 2
Lees 3.4, 3.6 en 3.7 goed door (themaboek).
timer
6:00

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitspraken zijn goed als het over het onderwerp gaat?
A
Je kunt het onderwerp aanwijzen in de tekst.
B
Je schrijft altijd één of een paar woorden op.
C
Het onderwerp is nóóit een zin.
D
Je kunt het beste de titel opschrijven.

Slide 22 - Quizvraag

Leerlingen hebben altijd de neiging om iets over te schrijven. Meestal zitten ze daarmee niet goed.
Bij het eindexamen mag de titel nooit een zin zijn: B en C zijn dus goed. Ze kunnen dit controleren door hun onderwerp van tijd te veranderen. Als dit niet lukt, staat er geen persoonsvorm in en is het dus geen zin.
'Lezen zorgt ervoor dat je slimmer wordt' mag dus niet. 'Slimmer door lezen' mag wel.
Een alinea begint altijd op een nieuwe regel.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Waar. Soms zullen ze goed moeten kijken!
Een alinea kun je ook herkennen aan een 'tab' (inspringing voor het eerste woord).
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Dit kennen ze niet. Het gebeurt vooral in formele teksten. Op de volgende dia staat een voorbeeld.
Witregels kunnen ook nog, maar die kunnen ook alleen maar het onderscheid tussen inleiding, kern en slot aangeven.

Slide 25 - Tekstslide

De 3 horizontale pijlen geven de tabs aan.
De kernzin is de belangrijkste zin van een tekst.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Niet waar. Niet van de tekst (dat noem je de hoofdgedachte, maar die moet je vaak zelf bedenken), wel van een alinea.
De kernzin is altijd de 1e, 2e of laatste zin van een alinea.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een alinea bestaat uit een kernzin en toelichting (uitleg)/ voorbeelden.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

signaalwoorden

Slide 29 - Tekstslide

Dit is een schermafbeelding uit het boek. 

Signaalwoorden vinden ze lastig. Je kunt het zien als een woord dat een belletje doet rinkelen. Als je zegt 'Ik ben knap en...' komt er iets heel anders dan 'Ik ben knap, maar...'

De omcirkelde gedeeltes zijn voorbeelden van signaalwoorden. De verbanden (tekstverbanden, zinsverbanden, etc.) staan in de linker rij.
Ik heb drie geiten: Merle, Deborah en Brechtje.

A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden

Slide 30 - Quizvraag

Sorry, mijn tekst :-) Mijn vader heeft er inderdaad 2.

Signaalwoord: en
De dubbele punt is geen signaalwoord, omdat het simpelweg geen woord is. (Het geeft wel een signaal af.)
Ik heb drie geiten, omdat ik geen pinguins in de tuin kan houden.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden

Slide 31 - Quizvraag

Signaalwoord: omdat
Ik heb drie geiten, maar helaas wonen ze bij mijn vader.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden

Slide 32 - Quizvraag

Signaalwoord: maar
De delen van een tegenstelling
'Niet zwart, maar wit'
  • signaalwoord: maar
  • eerste deel: niet zwart
  • tweede deel: wit

Slide 33 - Tekstslide

In sommige opdrachten wordt hiernaar gevraagd. Ze vinden dit best lastig.

Twee aanwijzingen:
1. letterlijk overnemen wat er staat (niet meer, niet minder en niet in een andere volgorde)
2. als je de delen van een tegenstelling moet opschrijven, laat je het signaalwoord weg.
'Ik heb drie geiten, maar helaas wonen ze bij mijn vader.'
Het signaalwoord is:

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

'Ik heb drie geiten, maar helaas wonen ze bij mijn vader.'
Het eerste deel is:

Slide 35 - Open vraag

Letterlijk overnemen dus.
'Dat ik drie geiten heb' is dus niet helemaal goed.
'Ik heb drie geiten, maar helaas wonen ze bij mijn vader.'
Het tweede deel is:

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tip van de dag
Let op het signaalwoord!

Slide 37 - Tekstslide

Als ze de signaalwoorden kunnen herkennen, kunnen ze:
- beter het verband herkennen (toch hoort bij een tegenstelling en niet bij een opsomming)
- in een alinea sneller vinden waar het antwoord staat.