V3 bijles grammatica en spelling Blok 3/4

Spelling
Hoe zat het ook alweer tot nu toe? 
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Spelling
Hoe zat het ook alweer tot nu toe? 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de juiste ww-spelling in de vt?
Hij (schrobben) de vloer
A
schrobte
B
schrobde

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de juiste ww-spelling in de tt?
(Branden) je vingers niet!
A
Brand
B
Brandt

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
Het paard stijgert/steigert van angst.
A
stijgert
B
steigert

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
Ik eet spruitjes het liefst rauw/rouw.
A
rauw
B
rouw

Slide 5 - Quizvraag

Met koppelteken, trema of apostrof?
A
mbo-er
B
mbo'er
C
mboër

Slide 6 - Quizvraag

Met koppelteken, trema of apostrof?
A
twee-en-twintig
B
twee en 'twintig
C
tweeëntwintig

Slide 7 - Quizvraag

Met koppelteken, trema of apostrof?
A
be-eindigen
B
beëindigen
C
be'eindigen

Slide 8 - Quizvraag

Met koppelteken, trema of apostrof?
A
chocolade-ei
B
chocoladeëi
C
chocolade'ei

Slide 9 - Quizvraag

Samengestelde woorden

Slide 10 - Tekstslide

Hoofdregel
Samengestelde woorden schrijf je zoveel mogelijk aan elkaar, tenzij het woord daardoor onleesbaar of dubbelzinnig wordt (dan gebruik je weer een koppelteken of trema). 

kwalificatietoernooi
dodehoekspiegel
contraprestatieregeling 

Slide 11 - Tekstslide

Ook aaneenschrijven:
- Samengestelde bijvoeglijke naamwoorden: zwakbegaafd, drukbezocht, zwaarbeladen
- Veel samengestelde werkwoorden: achteromkijken, stukmaken
- Alle voornaamwoordelijke bijwoorden: erin, daarachter, hiervoor, waarnaar

Slide 12 - Tekstslide

Uitzonderingen
- Als de samenstelling een tweedelige eigennaam bevat, laat je de spatie staan: Albert Heijn-filiaal, Middellandse Zeevisserij, Mark Ruttehater
- Werkwoordengroepen die minder vaak voorkomen, schrijf je los: bezwaar maken, gitaar spelen

Slide 13 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 14 - Tekstslide

Los of aaneenschrijven?
elektro + monteur
A
elektro-monteur
B
elektromonteur

Slide 15 - Quizvraag

Los of aaneenschrijven?
Stille + Oceaan + gebied
A
Stille Oceaangebied
B
Stille-Oceaan gebied
C
Stille-Oceaangebied

Slide 16 - Quizvraag

Los of aaneenschrijven?
ten + laste + legging
A
ten lastelegging
B
ltenlaste legging
C
tenlastelegging

Slide 17 - Quizvraag

Los of aaneenschrijven?
Eigen + belang
A
Eigenbelang
B
Eigen belang
C
Mag alletwee, maar betekenisverschil

Slide 18 - Quizvraag

Los of aaneenschrijven?
rode + bieten + carpaccio
A
Rodebietencarpaccio
B
rode bietencarpaccio
C
rodebieten carpaccio
D
rode-bietencarpaccio

Slide 19 - Quizvraag

Tussenletter

Slide 20 - Tekstslide

Wanneer een tussen -n of -s?
Een samenstelling bestaat uit twee of meer woorden. Vaak hoor je al of hier een tussenletter tussen staat of niet: 

Stadskanaal 
Grachtenpand 

Slide 21 - Tekstslide

Hoofdregel voor de tussen-n
Is het eerste woord in de samenstelling een zelfstandig naamwoord én heeft dit zelfstandig naamwoord alleen een meervoud op -en, dan schrijf je een tussen-n:

ziekenhuis
konijnenhok

Slide 22 - Tekstslide

- Het eerste deel heeft een meervoud op -n én -s (groentesoep, secondewijzer)
- Het eerste deel heeft een meervoud op -s (aspergesoep, garagehouder)
- Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord of werkwoord (spinnewiel, fluitekruid) 
- Het eerste deel heeft geen meervoud (gerstebier)

Slide 23 - Tekstslide

Uitzonderingen
- Het eerste deel noemt een persoon of unieke zaak (Koninginnedag, zonnescherm)
- Het eerste deel is niet (meer) herkenbaar als apart woord. We schrijven het nu eenmaal al eeuwen zo (bruidegom, schattebout, hunebed)
- Het eerste deel is bedoeld als versterking (beresterk, reuzeleuk, stekeblind)

Slide 24 - Tekstslide

Hoofdregel voor de tussen-s
Je schrijft een -s wanneer je hem hoort

stationsplein
hartsvriendin
uitstralingsvermogen
volksvoedsel

Slide 25 - Tekstslide

Let op!
Als het tweede woord begint met een sisklank (c, ch, s, sch, z of j) kun je de tussen-s niet horen. Zoek dan een samenstelling met hetzelfde beginwoord ter controle.
  

Stadsstraat (want ook stadskanaal)
Kappersschaar (want ook kappersopleiding)


Slide 26 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 27 - Tekstslide

Wat is juist?
bakker + knecht
A
bakkerknecht
B
bakkersknecht

Slide 28 - Quizvraag

Wat is juist?
ziel + piet
A
zielepiet
B
zielenpiet

Slide 29 - Quizvraag

Wat is juist?
rijst + pap
A
rijstepap
B
rijstenpap

Slide 30 - Quizvraag

Wat is juist?
schoen + doos
A
schoenedoos
B
schoenendoos

Slide 31 - Quizvraag

Wat is juist?
goed + morgen
A
goedenmorgen
B
goedemorgen

Slide 32 - Quizvraag

Grammatica

Slide 33 - Tekstslide

Tot nu toe behandeld
- Hoofdzin en bijzin
- Bedrijvende en lijdende zin
- Voornaamwoordelijk bijwoord
- Betrekkelijk voornaamwoord (m.i.a.)
- Bijzinnen maken of vervangen (één woord)
- Bijvoeglijke bijzin - uitbreidend (extra info) en beperkend (één uit een grotere groep)

Slide 34 - Tekstslide

Beknopte bijzin

Slide 35 - Tekstslide

In principe geldt: een zin is een zin als er een onderwerp en een persoonsvorm in staat. Hierop is een uitzondering: de beknopte bijzin. Hierin staat:
- Geen onderwerp
- Geen persoonsvorm
- Wél een vorm van te + infinitief óf een onvoltooid deelwoord (eindigend op -end(e))

Slide 36 - Tekstslide

Voorbeelden
Huilend ging zij slapen
Terwijl zij huilde, ging zij slapen

Zij was gewend altijd gelijk te krijgen
Zij was gewend dat zij altijd gelijk kreeg

Slide 37 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 38 - Tekstslide

Wat is de beknopte bijzin?
Die schaatser is blij weer terug te zijn na zijn blessure
A
Die schaatser is blij
B
Blij weer terug te zijn na zijn blessure
C
weer terug te zijn na zijn blessure
D
na zijn blessure

Slide 39 - Quizvraag

Wat is de beknopte bijzin?
Starend uit het raam, zag ik een blauw vogeltje in de boom.
A
Starend uit het raam
B
Zag ik een blauw vogeltje in de boom
C
Starend uit het raam zag ik een blauw vogeltje
D
Starend

Slide 40 - Quizvraag

Maak een beknopte bijzin:
Terwijl hij liep, floot hij een liedje.

Slide 41 - Open vraag

Maak een hele bijzin van de beknopte:
Na de tandarts gebeld te hebben, was de kiespijn weg

Slide 42 - Open vraag

Verkeerd aansluitende beknopte bijzin

Slide 43 - Tekstslide

In de beknopte bijzin staat dus geen onderwerp (en geen persoonsvorm).
Maar er is wel een denkbeeldig onderwerp, namelijk het onderwerp dat je er weer in zou zetten als je er een volledige bijzin van zou maken. 
Dit denkbeeldige onderwerp moet hetzelfde zijn als het onderwerp in de hoofdzin waar de beknopte bijzin bij hoort.

Slide 44 - Tekstslide

Voorbeeld
Huilend van ongeluk, vertelde de jongen dat zijn verkering uit was. 

Huilend van ongeluk = beknopte bijzin
Vertelde de jongen dat zijn verkering uit was = hoofdzin
Onderwerp = de jongen
De jongen is ook wie huilt, dus de beknopte bijzin is juist.

Slide 45 - Tekstslide

Nog eentje
Na drie weken gekampeerd te hebben, was mijn eigen bed weer een genot om in te slapen.

Na drie weken gekampeerd te hebben = beknopte bijzin
Was mijn eigen bed weer een genot om in te slapen = hoofdzin
Onderwerp = mijn eigen bed
Mijn eigen bed heeft niet gekampeerd, dus is de zin fout.

Slide 46 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 47 - Tekstslide

Goede of verkeerde beknopte bijzin?
Struikelend kwam hij over de drempel.
A
Goed
B
Verkeerd

Slide 48 - Quizvraag

Goede of verkeerde beknopte bijzin?
Alvorens tv te kijken, wil ik dat je huiswerk af is.
A
Goed
B
Verkeerd

Slide 49 - Quizvraag

Goede of verkeerde beknopte bijzin?
Na uren geleerd te hebben voor de toets, viel het resultaat toch tegen.
A
Goed
B
Verkeerd

Slide 50 - Quizvraag

Goede of verkeerde beknopte bijzin?
Peinzend over de toetsweek, bedacht Evrim een goede planning.
A
Goed
B
Verkeerd

Slide 51 - Quizvraag