Hst 3 Water

Hst 3 Water
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NaskMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hst 3 Water

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Leer je de drie fasen van water herkennen in de praktijk.
  • Leer je de drie fasen waarin water kan voorkomen beschrijven met het deeltjesmodel.
  • Leer je met het deeltjesmodel verklaren waarom ijs en veel andere vaste stoffen een kenmerkende kristalstructuur hebben.
  • Leer je het verschil tussen cohesie en adhesie.

Slide 2 - Tekstslide

Water in al zijn vormen

  • Water dat uit de kraan komt is ongeveer op kamertemperatuur (20oC) en dus vloeibaar.
  • Als water bevriest, wordt het vast.
  • Water kan verdampen, dan wordt het waterdamp en dat is een gas.

Slide 3 - Tekstslide

Moleculen dicht op elkaar, trillen op hun plaats.

Moleculen hebben meer energie (trillen sneller) en bewegen langs elkaar


Moleculen zoveel energie dat de onderlinge aantrekkingskracht erg klein wordt -> de moleculen verspreiden zich door de ruimte 

 Drie fasen van water:  uitgelegd met het deeltjesmodel 
Vaste stof heeft een vaste vorm  kun je niet samenpersen.


Vloeistof heeft geen vaste vorm, kun je niet samenpersen.


Gas heeft geen vaste vorm, kun je wél samen persen. |

Waterdamp is onzichtbaar; 

Slide 4 - Tekstslide

Het verschil tussen temperatuur en warmte 
  • Warmte is een vorm van Energie
  • Door warmte toe te voegen (=verhitten) of weg te halen (=koelen) kun je de temperatuur van voorwerpen/stoffen veranderen
  • Hoe meer warmte je toevoegt hoe sneller deeltjes gaan bewegen, daardoor kunnen stoffen gaan uitzetten of juist gaan krimpen(open link)

Slide 5 - Tekstslide

Hoe werkt  een (analoge) vloeistofthermometer
  1. in het reservoir: zit een gekleurde vloeistof  (groter reservoir -> duurt langer voordat de vloeistof stijgt, maar hij stijgt meer) 
  2. in de dunne stijgbuis:  stijgt de vloeistof als hij opwarmt en dus uitzet.
    Is de stijgbuis dunner dan stijgt de vloeistof sneller.
  3. via de schaalverdeling lees je de temperatuur af 
  4. afhankelijk van waarvan je de temperatuur wilt meten
    kies je een thermometer met een ander meetbereik

Slide 6 - Tekstslide

De thermometer bedacht door de Celsius (in 1742)

  • Meneer Celsius noemde het vriespunt van water 0°C en het
  •  en het kookpunt van water, 100 °C.
  • Het gebied hier tussenin verdeelde hij in 100
     gelijke stappen van 1°C, dat is de schaalverdeling
  • In andere landen (b.v. Amerika) gebruiken ze 
    de schaalverdeling van Fahrenheit
  • Wetenschappers gebruiken de schaalverdeling van
    Kelvin

Slide 7 - Tekstslide

Omreken van graden Celsius naar Kelvin 
  1. schets een thermometer
  2. zoek in Binas (tabel 1) het absolute nulpunt  op (-273 oC) 
  3. noteer dat links als laagste temperatuur en zet op die hoogte
     rechts 0 K 
  4. Als de temperatuur 1o C stijgt, dan stijgt hij ook 1 K dus vul
    links nu 0oC in, dat is dus 273 K  en dan zie je vanzelf:
  5. van Celsius naar Kelvin is + 273 en andersom -273
  6. Let op: 0 K of lager dan 0 K kan niet!!!!
0 K (is -273 oC) is het absolute nulpunt, bij die temperatuur staan alle moleculen stil

Omreken van graden Celsius naar Kelvin doe je zo:

Slide 8 - Tekstslide

Temperatuurschaal Kelvin
trilsnelheid van moleculen

Slide 9 - Tekstslide

  • de fase van een stof (bij T=20oC) is een stofeigenschap

  • voor de rode faseovergangen is warmte
    nodig bij blauwe faseovergangen komt warmte vrij  

  • sommige stoffen kunnen makkelijk vervluchtigen 
    (er is dan weinig energie nodig om een deel
    van de moleculen rechtstreeks van de vaste naar de 
    gasvormige toestand te brengen)

  • een ander woord voor verluchtigen is sublimeren
Faseovergangen  en het deeltjesmodel
In de zomer ruik je mij meer
rijpen

Slide 10 - Tekstslide

adhesie en cohesie
  • Moleculen die op elkaar lijken trekken elkaar aan

  • Als twee druppels water samenkomen vormen ze daarom 1 grote druppel 
  • cohesie kracht = aantrekkingskracht tussen dezelfde soort moleculen
  • een waterdruppel blijft aan de kraan ‘vastgeplakt’, dit heet adhesie.
  • adhesie kracht = aantrekkingskracht tussen verschillende soorten deeltjes
  • tussen de kwik moleculen is de cohesie sterker dan de adhesie tussen kwik 
    en water, daarom staat kwik bol in een buisje
  • bij watermoleculen is de aantrekkingskracht tussen water en glas (adhesie)
    juist groter, waardoor het hol staat in een buisje

Slide 11 - Tekstslide

Kookpunt en smeltpunt
  • Moleculen van vloeistoffen bewegen kriskras door elkaar
  • Alleen moleculen aan het oppervlakte van de vloeistof die de juiste snelheid en richting hebben kunnen ontsnappen,
    -> de vloeistof verdampt
  • Hoe warmer hoe sneller de moleculen bewegen en de 
    vloeistof verdampt.
  • Als een vloeistof kookt ontstaan er dampbellen door de
     hele vloeistof-> de stof verdampt veel sneller
  • Water kookt bij 100 oC

Slide 12 - Tekstslide

Smeltpunt / stolpunt
  • Als de moleculen van een vaste stof zoveel
    energie krijgen dat ze niet meer op hun vaste
    plek kunnen blijven zitten gaat de stof smelten / stollen
  • De temperatuur blijft constant tijdens het
     smelten 
  • Pas als de hele stof van de vaste naar de vloeibare fase is over gegaan, kan de temperatuur weer oplopen.
  • De temperatuur waarbij een stof smelt heet het smeltpunt.
  • Het smeltpunt is ook het stolpunt als de stof afkoelt.

Slide 13 - Tekstslide

Het smeltpunt en kookpunt zijn stofeigenschappen
Je kunt een stof dus herkennen hieraan.

Slide 14 - Tekstslide

Het smeltpunt kun je verlagen
  • Het smeltpunt/vriespunt van water kan
    verlaagd worden door er zout (bij strooiwagen)of
    of antivries (in ruitenwisservloeistof) aan toe
    te voegen.  
  • Deze stoffen zorgen dat het water bij een
     lagere temperatuur pas bevriest ->
    het vriespunt wordt verlaagd.

Slide 15 - Tekstslide

Smeltdiagram 
bij BB
Bij zuivere stoffen blijft de temperatuur constant(=gelijk) tijdens een faseovergang. 





Slide 16 - Tekstslide

Smelttraject / Kooktraject
  • Elke stof in het mengsel heeft zijn eigen smeltpunt waardoor de ene stof in het mengsel al wil smelten terwijl de andere stof nog vast is.
  • Mengsels hebben een
    smelttraject, tijdens het smelten
    is de temperatuur niet constant
    maar loopt hij een klein beetje op 
  • Mengsels hebben ook een
    kooktraject.

Slide 17 - Tekstslide