Leer je de drie fasen van water herkennen in de praktijk.
Leer je de drie fasen waarin water kan voorkomen beschrijven met het deeltjesmodel.
Leer je met het deeltjesmodel verklaren waarom ijs en veel andere vaste stoffen een kenmerkende kristalstructuur hebben.
Leer je het verschil tussen cohesie en adhesie.
Slide 2 - Tekstslide
Water in al zijn vormen
Water dat uit de kraan komt is ongeveer op kamertemperatuur (20oC) en dus vloeibaar.
Als water bevriest, wordt het vast.
Water kan verdampen, dan wordt het waterdamp en dat is een gas.
Slide 3 - Tekstslide
Moleculen dicht op elkaar, trillen op hun plaats.
Moleculen hebben meer energie (trillen sneller) en bewegen langs elkaar
Moleculen zoveel energie dat de onderlinge aantrekkingskracht erg klein wordt -> de moleculen verspreiden zich door de ruimte
Drie fasen van water: uitgelegd met het deeltjesmodel
Vaste stof heeft een vaste vorm kun jeniet samenpersen.
Vloeistof heeft geen vaste vorm, kun jeniet samenpersen.
Gas heeft geen vaste vorm, kun je wél samen persen. |
Waterdamp is onzichtbaar;
Slide 4 - Tekstslide
Het verschil tussen temperatuur en warmte
Warmte is een vorm van Energie
Door warmte toe te voegen (=verhitten) of weg te halen (=koelen) kun je de temperatuur van voorwerpen/stoffen veranderen
Hoe meer warmte je toevoegt hoe sneller deeltjes gaan bewegen, daardoor kunnen stoffen gaan uitzetten of juist gaan krimpen(open link)
Slide 5 - Tekstslide
Hoe werkt een (analoge) vloeistofthermometer
in het reservoir: zit een gekleurde vloeistof (groter reservoir -> duurt langer voordat de vloeistof stijgt, maar hij stijgt meer)
in de dunne stijgbuis: stijgt de vloeistof als hij opwarmt en dus uitzet. Is de stijgbuis dunner dan stijgt de vloeistof sneller.
via de schaalverdeling lees je de temperatuur af
afhankelijk van waarvan je de temperatuur wilt meten kies je een thermometer met een ander meetbereik
Slide 6 - Tekstslide
De thermometer bedacht door de Celsius (in 1742)
Meneer Celsius noemde het vriespunt van water 0°C en het
en het kookpunt van water, 100 °C.
Het gebied hier tussenin verdeelde hij in 100 gelijke stappen van 1°C, dat is de schaalverdeling.
In andere landen (b.v. Amerika) gebruiken ze de schaalverdeling van Fahrenheit
Wetenschappers gebruiken de schaalverdeling van Kelvin
Slide 7 - Tekstslide
Omreken van graden Celsius naar Kelvin
schets een thermometer
zoek in Binas (tabel 1) het absolute nulpunt op (-273 oC)
noteer dat links als laagste temperatuur en zet op die hoogte rechts 0 K
Als de temperatuur 1o C stijgt, dan stijgt hij ook 1 K dus vul links nu 0oC in, dat is dus 273 K en dan zie je vanzelf:
van Celsius naar Kelvin is + 273 en andersom -273
Let op: 0 K of lager dan 0 K kan niet!!!!
0 K (is -273 oC) is het absolute nulpunt, bij die temperatuur staan alle moleculen stil
Omreken van graden Celsius naar Kelvin doe je zo:
Slide 8 - Tekstslide
Temperatuurschaal Kelvin
trilsnelheid van moleculen
Slide 9 - Tekstslide
de fase van een stof (bij T=20oC) is een stofeigenschap
voor de rode faseovergangen is warmte nodig bij blauwe faseovergangen komt warmtevrij
sommige stoffen kunnen makkelijk vervluchtigen (er is dan weinig energie nodig om een deel van de moleculen rechtstreeks van de vaste naar de gasvormige toestand te brengen)
een ander woord voor verluchtigen is sublimeren
Faseovergangen en het deeltjesmodel
In de zomer ruik je mij meer
rijpen
Slide 10 - Tekstslide
adhesie en cohesie
Moleculen die op elkaar lijken trekken elkaar aan
Als twee druppels water samenkomen vormen ze daarom 1 grote druppel
cohesie kracht = aantrekkingskracht tussen dezelfde soort moleculen
een waterdruppel blijft aan de kraan ‘vastgeplakt’, dit heet adhesie.
adhesie kracht = aantrekkingskracht tussen verschillende soorten deeltjes
tussen de kwik moleculen is de cohesie sterker dan de adhesie tussen kwik en water, daarom staat kwik bol in een buisje
bij watermoleculen is de aantrekkingskracht tussen water en glas (adhesie) juist groter, waardoor het hol staat in een buisje
Slide 11 - Tekstslide
Kookpunt en smeltpunt
Moleculen van vloeistoffen bewegen kriskras door elkaar
Alleen moleculen aan het oppervlakte van de vloeistof die de juiste snelheid en richting hebben kunnen ontsnappen, -> de vloeistof verdampt
Hoe warmer hoe sneller de moleculen bewegen en de vloeistof verdampt.
Als een vloeistof kookt ontstaan er dampbellen door de hele vloeistof-> de stof verdampt veel sneller
Water kookt bij 100 oC
Slide 12 - Tekstslide
Smeltpunt / stolpunt
Als de moleculen van een vaste stof zoveel energie krijgen dat ze niet meer op hun vaste plek kunnen blijven zitten gaat de stof smelten / stollen
De temperatuur blijft constant tijdens het smelten
Pas als de hele stof van de vaste naar de vloeibare fase is over gegaan, kan de temperatuur weer oplopen.
De temperatuur waarbij een stof smelt heet het smeltpunt.
Het smeltpunt is ook het stolpunt als de stof afkoelt.
Slide 13 - Tekstslide
Het smeltpunt en kookpunt zijn stofeigenschappen Je kunt een stof dus herkennen hieraan.
Slide 14 - Tekstslide
Het smeltpunt kun je verlagen
Het smeltpunt/vriespunt van water kan verlaagd worden door er zout (bij strooiwagen)of of antivries (in ruitenwisservloeistof) aan toe te voegen.
Deze stoffen zorgen dat het water bij een lagere temperatuur pas bevriest -> het vriespunt wordt verlaagd.
Slide 15 - Tekstslide
Smeltdiagram
bij BB
Bij zuivere stoffen blijft de temperatuur constant(=gelijk) tijdens een faseovergang.
Slide 16 - Tekstslide
Smelttraject / Kooktraject
Elke stof in het mengsel heeft zijn eigen smeltpunt waardoor de ene stof in het mengsel al wil smelten terwijl de andere stof nog vast is.
Mengsels hebben een smelttraject, tijdens het smelten is de temperatuur niet constant maar loopt hij een klein beetje op