Je weet wat afzet en omzet is en je kunt de omzet berekenen.
Slide 2 - Tekstslide
Inkoopprijs
De prijs die je als winkelier voor de producten betaalt, noem je de inkoopprijs.
Slide 3 - Tekstslide
Wie betaalt de inkoopprijs?
Een patatboer die diepvries-patat bij de groothandel koopt
Een fabrikant die hagelslag verkoopt aan de supermarkt
Een consument die vlees koopt bij de slager.
Slide 4 - Tekstslide
Brutowinstopslag
De reden voor het verhogen van de inkoopprijs.
1. Om geld te hebben voor de andere kosten die hij heeft.
2. Om er zelf iets aan te verdienen.
Slide 5 - Tekstslide
Voorbeeld
Janneke koopt sportschoenen normaal in voor € 40 per paar. De verkoopprijs is € 63.
Deze keer kan ze de schoenen met 10% korting inkopen. De verkoopprijs blijft gelijk.
Bereken wat nu de brutowinstopslag wordt in procenten van de inkoopprijs.
Slide 6 - Tekstslide
Verkoopprijs berekenen
Jacob verkoopt games. De inkoopprijs van een game is € 35. Jacob berekent een brutowinstopslag van 60%.
Bereken de verkoopprijs
Slide 7 - Tekstslide
Afzet en omzet
Afzet = aantal
Omzet = opbrengst
A = A
O = O
Slide 8 - Tekstslide
Afzet
Je verkoopt ijsjes en aan het eind van de dag heb je een omzet van € 323. De gemiddelde verkoopprijs per ijsje is € 1,70 per stuk.
Bereken hoeveel je afzet (= aantal ijsjes) deze dag is.
Slide 9 - Tekstslide
Omzet
Scooterdealer Italia verkoopt scooters voor gemiddeld € 2.900 per stuk. In de grafiek zie je de afzet in het eerste halfjaar. In juni zet je 29 scooters af.
Bereken de omzet in juni.
Slide 10 - Tekstslide
Leerdoelen
Je weet wat de inkoopprijs is.
Je weet wat brutowinstopslag is.
Je kunt de verkoopprijs berekenen.
Je weet wat afzet en omzet is en je kunt de omzet berekenen.