Grammatica - Congruentiefouten, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Nederlands
1Y
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
1Y

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- Leerdoelen 
- Huiswerk bespreken
- Herhaling: congruentiefouten
- Uitleg: lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
- Oefenen
- Aan de slag
- Afronden

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je weet wat congruentiefouten zijn en hoe ze ontstaan.

- Je weet wat de kenmerken van het lijdend voorwerp zijn en hoe je het lijdend voorwerp kunt vinden.

- Je weet wat de kenmerken van het meewerkend voorwerp zijn en hoe je het meewerkend voorwerp kunt vinden.

Slide 3 - Tekstslide

Wat betekent 'congruentie'?

Slide 4 - Woordweb

Congruentie
= Wanneer het getal van het onderwerp en het getal van de persoonsvorm gelijk zijn.

= Er is een samenwerking tussen het onderwerp en de persoonsvorm.

Als een 'ik' iets uitvoert, zal de persoonsvorm zich vormen naar de 'ik'.
Dat geldt voor elk onderwerp wat iets uitvoert.
Ik denk, wij denken.

Slide 5 - Tekstslide

Waardoor ontstaan er congruentiefouten?

Slide 6 - Woordweb

Congruentiefouten
Indien de persoonsvorm niet aansluit bij het onderwerp noemen we dit een congruentiefout.
Dit gebeurt vaak wanneer het lastig te bepalen is of het onderwerp enkelvoud of meervoud is.
Een kudde schapen liepen langs de bosrand.
Een kudde schapen liep langs de bosrand.
Maar ook woorden als: media (mv), politie (ev), drugs (mv).

Slide 7 - Tekstslide

Wat voor soort woorden kunnen je ' in de maling nemen'?

Slide 8 - Woordweb

Congruentiefouten
Let vooral op onderwerpen als:
Een groep met docenten
Een klas vol leerlingen
Een groot aantal werknemers
50 procent van de winkeliers

--> Deze onderwerpen staan allemaal in het enkelvoud.

Slide 9 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Binnen de kern van de zin horen het onderwerp en de persoonsvorm.
Maar de andere zinsdelen kunnen ook een functie hebben.

Bij sommige werkwoorden is er namelijk meer informatie nodig dan alleen het onderwerp en de persoonsvorm.

Anouk geeft.
Dit het onderwerp en de persoonsvorm.
Je kunt zien dat deze zin weinig informatie geeft.
Je vraagt jezelf af? Wat geeft Anouk? Het antwoord daarop is het lijdend voorwerp.

Slide 10 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is vaak een voorwerp wat nodig is om een handeling (dus de werkwoorden) uit te voeren.
Dat lijdend voorwerp doet zelf niets.
Voorbeelden:
Justin heeft vanmiddag een tekening gemaakt.
Ik heb een heel spannend boek gelezen.
Afgelopen kerst kreeg mijn zusje een nieuwe laptop.

Slide 11 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Je kunt het lijdend voorwerp ook vinden met een vraag:
Wie of wat + gezegde + onderwerp?

De wiskunde docent heeft ons een moeilijke toets gegeven.

Wie of wat heeft de wiskunde docente gegeven?

Slide 12 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Let op:
- Als je geen antwoord kunt geven op de vraag, heb je geen lijdend voorwerp in de zin.

- Soms lijk je wel het antwoord te kunnen geven maar:
1. Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (op, in, voor, tijdens).
2. Een lijdend voorwerp geeft nooit een tijd of plaats aan.


Slide 13 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Je kunt aan veel werkwoorden al zien of er een lijdend voorwerp bij kan.
1. Maken.
2. Lopen.
3. Geven
4. Hebben
5. Fietsen

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?
De raaf vangt een rups.
A
De raaf
B
vangt
C
een rups

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Mark gaat vandaag een nieuwe jas kopen
A
Mark
B
gaat kopen
C
vandaag
D
een nieuwe jas

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
De nieuwe trainer van Heerenveen besprak de tactiek met de aanvoerder.
A
De nieuwe trainer van Heerenveen
B
besprak
C
de tactiek
D
met de aanvoerder

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
De politie nam de insluiper mee naar het bureau.
A
De politie
B
de insluiper
C
nam mee
D
naar het bureau

Slide 18 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp
- Vaak een 'ontvanger'. Degene die door de handeling (dus alle werkwoorden) iets ontvangt.

We hebben mijn opa een cadeautje gegeven.

Ook wel te vinden door de vragen: 
Aan/voor wie + gezegde + onderwerp + (lijdend voorwerp)?

Slide 19 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
- Soms staat het woord 'aan' of 'voor' ook in de zin genoemd.

- Zo niet --> Dan kun je het woord 'voor' of 'aan' eraan toevoegen.
- Staat 'voor' of 'aan' wel in de zin, dan kun je dit woord vaak weglaten (soms moet je dan wel even de volgorde van de zin veranderen).

We hebben aan mijn opa een cadeautje gegeven.
Ik heb aan hem een brief gestuurd. --> Ik heb hem een brief gestuurd.

Slide 20 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Let op:
- Ook een meewerkend voorwerp geeft nooit een plaats of een tijd aan.
-  Aan veel werkwoorden kun je ook zien of er een meewerkend voorwerp bij kan staan:
- Maken, geven, rennen, zitten.

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?
De leraar liet de klas de nieuwste Lijsters zien.

Slide 22 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
De toets heeft Albert een onvoldoende opgeleverd.

Slide 23 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
De burgemeester is vanmorgen het eerste exemplaar aangeboden.

Slide 25 - Open vraag

Aan de slag
Pak je agenda erbij.
Huiswerk voor woensdag 9 februari:
Maken van hoofdstuk 4 grammatica:
4.2: voortgangstoets
4.3: inleiding en deel 1

Toets grammatica hoofdstuk 4: 4.1 t/m 4.4
= woensdag 23 februari

Slide 26 - Tekstslide