TH1B: woensdag 2 februari

Welkom TH1B
Pak alvast je leesboek voor je!
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom TH1B
Pak alvast je leesboek voor je!

Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Lesprogramma

  1. Terugblik woordsoorten
  2. Werkvorm woordsoorten
  3. Uitleg bijwoorden (havo) + TL aan de slag
  4. Huiswerk maken
  5. Afsluiting

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik
Welke woordsoorten hebben wij ook al weer besproken?
  • Werkwoorden
  • Zelfstandig naamwoorden
  • Lidwoorden
  • Voorzetsels

Slide 4 - Tekstslide

Werkvorm woordsoorten
1. Verdeel het A3 papier in vier vlakken (zie voorbeeld).
2. Zet in één vlak de werkwoorden, in de tweede zelfstandig naamwoorden, in de derde lidwoorden en in de vierde  voorzetsels. 
3. Schrijf bij ieder woordsoort wat het is en schrijf zoveel mogelijk voorbeelden op.


timer
7:00

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoel (havo)
  • Je leert over bijwoorden.

TL:
- Maak van H2 taalverzorging: opd. 1 t/m 5 + 9b af.
Klaar? 
- Maak de oefentoets op Classroom.
- Oefen op www.cambiumned.nl

Slide 6 - Tekstslide

Bijwoord (BW)
Een bijwoord zegt meestal iets over
een ander woord:
  • Werkwoord (Anna hockeyt goed)
  • Bijvoeglijk naamwoord (Anna heeft een heel mooie hockeystick)
  • Ander bijwoord (Anna kan ook bijzonder snel rennen)

  • Een BW zegt nooit iets over een ZN (dan is het een BVN)

Slide 7 - Tekstslide

Bijwoord (BW)
Een bijwoord kan van alles aangeven:
  • Tijd (gisteren, tegenwoordig, morgen)
  • Plaats (er, nergens, overal)
  • Zekerheid (vast, absoluut)
  • Ontkenning (niet, nooit)

Veel vraagwoorden zijn een bijwoord (hoe, waar, wanneer)
Veel woorden die in hun eentje een zinsdeel kunnen vormen, zijn bijwoorden.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Wat is het bijwoord in deze zin?

'Dat is een bijzonder grappig filmpje!'
A
bijzonder
B
een
C
dat
D
grappig

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een bijwoord en een bijvoeglijk naamwoord?
A
Een bijwoord zegt iets over een zn en een bijvoeglijk naamwoord niet.
B
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zn en een bijwoord niet.
C
Er is geen verschil.
D
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een bijwoord.

Slide 12 - Quizvraag

Aan de slag!
Havo: 
- H1 grammatica: opd. 1 t/m 4 (zn + lw)
- H6 grammatica: opd. 1 t/m 4 (bw)


TL:
- H2 taalverzorging: opd. 1 t/m 5 + 9b (zn + lw)

Klaar?

Slide 13 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Opening
- 10 minuten lezen
- Uitleg havo: bijwoorden 
- Opdrachten (af)maken 
- Afsluiting

Slide 14 - Tekstslide

Lesdoel
  • Je leert over bijwoorden.

Slide 15 - Tekstslide

Korte herhaling
Zelfstandig naamwoord (ZN): een mens, dier, plant of ding. Voor een zelfstandig naamwoord kun je de, het of een zetten.

Mijn moeder pakte haar laptop en zag dat haar scherm kapot was.
Hoeveel zelfstandig naamwoorden staan in deze zin?

Lidwoord (LW): de, het of een. Staat voor een zelfstandig naamwoord.

In het scherm van de laptop zitten een paar grote barsten.
Hoeveel lidwoorden staan in deze zin?


Slide 16 - Tekstslide

ZIJN ER NOG VRAGEN?
- Zelfstandig naamwoord
- Lidwoord

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de opdrachten over zelfstandig naamwoord en lidwoord:

TL:
- H2 taalverzorging: maak opdracht 1 t/m 5 + 9b.

Havo:
- H1 grammatica: maak opdracht 1 t/m 4.

Slide 18 - Tekstslide

Ga naar www.kahoot.it

Slide 19 - Tekstslide

Volgende week
- Vanaf volgende week beginnen we weer met 10 min. lezen
- Degene die Katvis al hebben gelezen, zorgen ervoor dat zij zelf een boek meenemen naar de les. Wie zijn dit?

TL: lidwoord + zelfstandig naamwoord
Havo: lidwoord + zelfstandig naamwoord + bijwoord

Slide 20 - Tekstslide

Aanwijzende voornaamwoorden
Aanwijzende en vragende voornaamwoorden
Lesdoel: 
Je leert over aanwijzende en vragende voornaamwoorden

Slide 21 - Tekstslide

Wat is een zelfstandig naamwoord ook alweer?

Slide 22 - Woordweb

Aanwijzende voornaamwoorden
Een aanwijzend voornaamwoord wijst een dier, mens of een ding aan. Voorbeelden: deze vrouw, dat paard, die fiets etc.
Aanwijzende voornaamwoorden:
Deze, die, dit, dat, zulk(e)(meervoud), zo'n(enkelvoud), dergelijk(e), zelf, hetzelfde en dezelfde.

Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan. 
Voorbeeld: Deze rode fiets vind ik mooier dan zo'n zwarte.

Let op: daar, daarheen, daarover en daarlangs zijn geen aanwijzende voornaamwoorden. Zij verwijzen naar een plaats/richting en niet naar een dier, mens of ding.

Slide 23 - Tekstslide

Benoem het aanwijzend voornaamwoord: Zulke mooie schoenen heb ik nog nooit gezien.

Slide 24 - Open vraag

Benoem het aanwijzend voornaamwoord:
Kun je mij dat aangeven?
A
Kun
B
Je
C
Dat
D
Mij

Slide 25 - Quizvraag

Welke woorden geven volgens jou een vraag aan?

Slide 26 - Woordweb

Vragende voornaamwoorden
Er zijn vier vragende voornaamwoorden:
1. Wie: Wie van jullie wil even boodschappen voor me doen?
2. Wat: Wat is een marathon?
3. Welk(e): Naar welk land gaat je vriendin op vakantie?
4. Wat voor (een): Wat voor schoenen moet je aan bij deze activiteit?

Belangrijke regel:
Woorden als waar, waarheen, wanneer en hoe zijn geen vragende voornaamwoorden!!!

Slide 27 - Tekstslide

LET OP!!!
Een vragend voornaamwoord hoeft niet altijd in een vraagzin te staan.

Voorbeeld:
Hij vraagt wie zijn pen heeft gezien.

Slide 28 - Tekstslide

Benoem het vragende voornaamwoord:
Mijn vriend vroeg mij wat voor sushi ik lekker vond.

Slide 29 - Open vraag

Vul het vragend voornaamwoord in:
... gaat de rekening betalen?
A
Welk(e)
B
Wat
C
Wat voor (een)
D
Wie

Slide 30 - Quizvraag

Afsluiting
Zijn er nog vragen over de aanwijzende en vragende voornaamwoorden? Of over de stof van gister (zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden)?

Tot morgen!

Slide 31 - Tekstslide

Wat is een werkwoord?

Slide 32 - Open vraag

WERKWOORDEN

De woorden van een zin kun je indelen in woordsoorten. Een van deze woordsoorten is een werkwoord. In een zin staat ten minste één werkwoord.

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet.

Voorbeelden:
- Kijken: De jongens keken naar een lachfilm.
- Lachen: Ik heb gisteren heel hard om mijn vriend gelachen
- Starten: Het mentoruur start pas in de tweede schoolweek.

Slide 33 - Tekstslide

Werkwoord(en)
Jan had heel zijn leven een grote wens.

Slide 34 - Open vraag

Werkwoord(en)
Hij wilde het gras maaien van zijn favoriete voetbalclub.

Slide 35 - Open vraag

Werkwoord(en)
De radiozender 100%NL liet zijn wens in vervulling gaan.

Slide 36 - Open vraag

HOOFDWERKWOORD

- Een zin kan niet zonder hoofdwerkwoord

- Als een hoofdwerkwoord weggelaten wordt in een zin, dan klopt de zin niet meer.


- Zelfstandige werkwoorden zijn hoofdwerkwoorden.

- Hulpwerkwoorden kan je weglaten in een zin.

Slide 37 - Tekstslide

ZELFSTANDIG WERKWOORD

(ZWW)


- is het belangrijkste werkwoord in een zin

- geeft aan wat er gebeurt in de zin

- is een werkwoord met betekenis

- een zin kan niet zonder een zelfstandigstandig werkwoord

Slide 38 - Tekstslide

Welk werkwoord heeft betekenis?
(zww)
Ik heb heel lekker gegeten.
A
heb
B
gegeten

Slide 39 - Quizvraag

Welk werkwoord heeft betekenis?
(zww)
Wij mochten in het zwembad zwemmen.
A
mochten
B
zwemmen

Slide 40 - Quizvraag

Welk werkwoord heeft betekenis?
(zww)
Wij kunnen de weg vragen aan de meneer.
A
kunnen
B
vragen

Slide 41 - Quizvraag

HULPWERKWOORD

(HWW)


- helpt mee om een goede zin te maken

- er kunnen meerdere hulpwerkwoorden in een zin staan

- bij twee of meer werkwoorden is de pv een hulpwerkwoord

- een hulpwerkwoord heeft geen duidelijke betekenis

Slide 42 - Tekstslide

Wat zijn de werkwoorden in de zin:
De bekritiseerde scheidsrechter mag in Nederland blijven fluiten.

Slide 43 - Open vraag

De bekritiseerde scheidsrechter mag in Nederland blijven fluiten.


Drie werkwoorden = gezegde

mag blijven fluiten


Slide 44 - Tekstslide

Drie werkwoorden = gezegde

mag blijven fluiten


- meerdere werkwoorden in een zin

- mag (pv) is hww

- fluiten heeft betekenis en is zww 

- blijven is ook hww


Slide 45 - Tekstslide

Een kettingbotsing kan veel schade veroorzaken
- kan -
A
hww
B
zww

Slide 46 - Quizvraag

Een kettingbotsing kan veel schade veroorzaken
- veroorzaken -
A
hww
B
zww

Slide 47 - Quizvraag

DOELEN

- zelfstandige werkwoorden in een zin herkennen

- hulpwerkwoorden in een zin herkennen



Slide 48 - Tekstslide