Je krijgt een kaartje met wat je hebt en je bereidt een gesprek voor met de dokter. Je zegt niet meteen wat je hebt, maar geeft de symptomen aan: slecht slapen, overgeven, flauwvallen of...
Probeer zoveel mogelijk zinnen en woorden van chapitre 2 te gebruiken. Natuurlijk zul je ook woorden moeten opzoeken. Houd de zinnen zo eenvoudig mogelijk.