zinsdelen
1 / 16
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welke vier zinsdelen kennen we al?
Slide 2 - Open vraag
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Hoe vind je de persoonsvorm? (beschrijf alle drie de manieren)
Slide 5 - Open vraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Slide 6 - Open vraag
Hoe vind je het onderwerp in een zin?
Slide 7 - Open vraag
Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
Slide 8 - Open vraag
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Wat is het meewerkend voorwerp?
De docent leende mij een boek.
De docent leende mij een boek.
A
De docent
B
Leende
C
Mij
D
Een boek
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Mijn vader vertelde ons een grappig verhaal.
Mijn vader vertelde ons een grappig verhaal.
A
Ons
B
Vertelde
C
Mijn vader
D
Een grappig verhaal
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
De chef serveerde de gasten een heerlijk diner.
De chef serveerde de gasten een heerlijk diner.
A
Serveerde
B
De chef
C
Een heerlijk diner
D
De gasten
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
De bibliotheek bood de leden extra leesmateriaal.
De bibliotheek bood de leden extra leesmateriaal.
A
De leden
B
De leden
C
Extra lesmateriaal
D
De bibliotheek
Slide 14 - Quizvraag
Hoe kan je het meewerkend voorwerp vinden in een zin?
Slide 15 - Open vraag
Wat is het meewerkend voorwerp?
De presentator stelde de kandidaat een vraag.
De presentator stelde de kandidaat een vraag.
A
De presentator
B
stelde
C
De kandidaat
D
Een vraag
