Les 1 Werkwoordspelling PVTT

Taalverzorging
Werkwoordspelling
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
Les 1
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging
Werkwoordspelling
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
Les 1

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 
Aan het einde van de les:

Weet je wat een werkwoord is;
Kun je de een werkwoord in de ik-vorm veranderen;
Kun je een werkwoord in de tegenwoordige tijd vervoegen.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video


In de natuur overleven zieke dieren het meestal niet.
Wat is het werkwoord?

Slide 4 - Open vraag

IJsberen zijn de grootste roofdieren op aarde.

Wat is het werkwoord?

Slide 5 - Open vraag

De oudste boom van de wereld is wel 9550 jaar oud.

Wat is het werkwoord?

Slide 6 - Open vraag

De weersverwachting klopte totaal niet.

Wat is het werkwoord?

Slide 7 - Open vraag

Wat is de tegenwoordige tijd
Tegenwoordige tijd - het woordje tegenwoordig zit hier in

Tegenwoordig betekent nu...

De afkorting die we gebruiken:
TT - tegenwoordige tijd




Slide 8 - Tekstslide

De buschauffeur kreeg ruzie met een oude dame.
A
NU
B
IS GEWEEST

Slide 9 - Quizvraag

Die man hield zich niet aan de verkeersregels.

A
NU
B
IS GEWEEST

Slide 10 - Quizvraag

Een tractor is geen snel vervoermiddel.

A
NU
B
IS GEWEEST

Slide 11 - Quizvraag

Vanessa heeft geen geldig vervoersbewijs.

A
NU
B
IS GEWEEST

Slide 12 - Quizvraag

Het hele werkwoord....
Als we het over het hele werkwoord hebben, gaat het over de WIJ vorm:
- werken
- lopen
- fietsen
- slapen
Veel werkwoorden in de TT eindigen op -EN




Slide 13 - Tekstslide

De buschauffeur kreeg ruzie met een oude dame.

Wat is het hele werkwoord in TT?
A
krijgen
B
kreeg

Slide 14 - Quizvraag

Die man hield zich niet aan de verkeersregels.

Wat is het hele werkwoord in TT?

A
hield
B
houden

Slide 15 - Quizvraag

Een tractor is geen snel vervoermiddel.

Wat is het hele werkwoord in TT?

A
zijn
B
is

Slide 16 - Quizvraag

Vanessa heeft geen geldig vervoersbewijs.

A
hebben
B
heeft

Slide 17 - Quizvraag

Ik-vorm = infinitief
Werkwoord vervoegen in TT:

Stap 1: haal -EN van het hele werkwoord af (je houdt dan de ik-vorm over)

Of herhaal het hele werkwoord en zeg daarna ik....
lopen - ik loop

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de ik-vorm van:

krijgen

Slide 19 - Open vraag

Wat is de ik-vorm van:

houden

Slide 20 - Open vraag

Wat is de ik-vorm van:

zijn

Slide 21 - Open vraag

Wat is de ik-vorm van:

hebben

Slide 22 - Open vraag

Vervoegen van TT
Vervoegen betekent - de goede vorm opschrijven - werkwoordspelling

Hiervoor gebruiken we een schema om alle vormen goed te vervoegen.

Het is handig om dit schema uit je hoofd te leren:

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Alles wat NU gebeurt...

Afkorting: TT

  1. Ik vorm 
  2. Ik- vorm + T
  3. Hele werkwoord


Leren
TT
VT
Ik 
vind
Jij/ je/ u
vind + T
Hij/ zij
vind + T
Wij
vinden
Jullie
vinden
Zij
vinden

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Vervoegen van TT

Bekijk het volgende uitleg filmpje nog eens goed:
 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Aan de slag
Open je licentie Nu Nederlands.
Ga naar het onderdeel Taalverzorging, 2.1 Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.

Maak de volgende opdrachten:
  • Maak opdracht 1 t/m 5
  • Optioneel: Extra opdracht 1

Slide 30 - Tekstslide

Werkwoordspelling verleden tijd?
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

Slide 32 - Tekstslide