Nederlands CE lezen/luisteren


CE lezen/luisteren 2f

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


CE lezen/luisteren 2f

Slide 1 - Tekstslide

Stap 1
Deze opdracht gaat over songteksten. Bespreek de volgende vragen met een klasgenoot.​


Luister je vaak naar muziek?​
Ga je wel eens naar concerten?​
Wat is jouw lievelingsliedjes en waarom?​
Waar gaat de tekst van het liedje over?




Slide 2 - Tekstslide

Stap 2
Een songtekst kan veel emoties oproepen. Als je in een vrolijke bui bent, wil je vaak alleen maar vrolijke liedjes luisteren en als je in en verdrietige bui bent, kies je misschien verdrietige liedjes. ​
Wie heeft een liedje dat hij/zij graag wil laten horen?

Slide 3 - Tekstslide

Slide 3
Waar gaat de tekst volgens jou over? ​

Welke deel van de tekst spreekt je het meest aan en waarom?​
Welke gevoel krijg je bij het horen/lezen van de tekst?​

Bespreek de antwoorden die je hebt gegeven met een klasgenoot. Jullie mogen hier tien minuten voor gebruiken.



Slide 4 - Tekstslide

Wat wordt er bedoeld met de 'aanleiding' van een tekst?
A
Waar de tekst in grote lijnen over gaat
B
Waarom de tekst geschreven is

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een tekstdoel?
A
Hoe de tekst eruit ziet
B
Voor wie de schrijver z'n tekst schrijft
C
Wat de schrijver uiteindelijk vindt van een product
D
Welke bedoeling de schrijver heeft met de tekst

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent het tekstdoel 'activeren'?
A
Schrijver wil lezer aansporen iets te doen
B
Schrijver wil laten zien hoe je iets moet doen
C
Schrijver wil met feiten informatie geven over product
D
Schrijver wil dat je van mening veranderd

Slide 7 - Quizvraag

Wat is geen tekstsoort?
A
Ingezonden brief
B
Recept
C
Instrueren
D
Stripverhaal

Slide 8 - Quizvraag

De montagehandleiding voor je Ikea kastje is een voorbeeld van een:
A
Amuserende tekst
B
Instructieve tekst
C
Betogende tekst
D
Informatieve tekst

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het 'onderwerp' van een tekst?
A
Dit vertelt in één woord waar tekst over gaat
B
Geeft de conclusie van de tekst

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een 'conclusie'
A
Hierin wordt het belangrijkste verteld wat de schrijver duidelijk wil maken aan de lezer
B
Hierin wordt samengevat, argumenten beschreven en een standpunt gegeven

Slide 11 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met de 'hoofdgedachte' van een tekst
A
Het belangrijkste wat de schrijver duidelijk wil maken met de tekst
B
Wat het uiteindelijke resultaat is

Slide 12 - Quizvraag

Waar in de tekst kun je de hoofdgedachte vaak vinden? (meerdere antw. mogelijk)
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Die moet je gokken
D
Slot

Slide 13 - Quizvraag

In een informatieve tekst staan voornamelijk:
A
Meningen
B
Instructies
C
Argumenten
D
Feiten

Slide 14 - Quizvraag

Wat is verbale communicatie?
A
Spreken
B
Luisteren
C
Met handen en voeten praten
D
Afbeeldingen gebruiken

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van non-verbale communicatie? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Tekens & symbolen
B
Praten met handen en voeten
C
Lichaamshouding
D
Gezichtsuitdrukkingen

Slide 16 - Quizvraag

Is de volgende zin formeel of informeel: Geachte heer, mevrouw,
A
Formeel
B
Informeel

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een betogende tekst:
A
Nieuwsbericht
B
Recept
C
Recensie
D
Stripverhaal

Slide 18 - Quizvraag

Wat doe je als eerste als je een tekst voor je krijgt op je examen?
A
Verkennend lezen: Titels, afbeeldingen, etc. bekijken
B
Globaal lezen: Inleiding en eerste + laatste zin van alle alinea's lezen
C
Intensief lezen: Heel nauwkeurig de tekst lezen
D
Samenvatten: In eigen woorden de tekst kort en bondig herhalen

Slide 19 - Quizvraag