Hf 4 - 4.2. Wat levert het op? (deel 2)

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

4.2. Wat levert het op?
blz. 102

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Terugblik op 4.2 - deel 1
  2. Uitleg en instructie 4.2 - deel 2
  3. Maakwerk voor vandaag - zelfstandig  werken    
  4. Wat heb je geleerd? 
                                                         

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Productiefactoren:

  • Kapitaal
  •              Investeren
  • Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen 
  • Het doel is om meer, beter, goedkoper of duurzamer te produceren
  • Arbeid
Kapitaal:
Geld, machines, gebouwen, gereedschappen en andere hulpmiddelen zijn kapitaalgoederen
K
Arbeid:
Al het werk dat mensen doen
A
  • Natuur
Natuur:
Alles wat uit de natuur komt zonder bewerking door mensen
N

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
Na afloop van deze les ken/kan ik ...
  1. ... winst berekenen
  2. ... weten wanneer een bedrijf een verlies maakt.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Duurzaam
  • Duurzaam produceren = produceren zonder schade voor mensen/natuur voor nu en in de toekomst

Slide 8 - Tekstslide

Winst
  •                    Opbrengsten - Kosten = Winst
 

Slide 9 - Tekstslide

Verlies
  • wanneer de kosten hoger worden dan de opbrengsten
  • tijdelijk verlies kun je opvangen met geld wat je nog hebt of je kunt geld lenen


Slide 10 - Tekstslide

Failliet
  • als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen, gaat het failliet 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

De Winst/ Verlies Quizzzz

Slide 13 - Tekstslide

Quiz

Slide 14 - Tekstslide

Joshua speelt Football Manager. Hij verkoopt Mbappe voor 160 miljoen euro. Hij heeft hem gekocht voor 135 miljoen euro. Wat is zijn winst?
A
€ 160 miljoen
B
€ 295 miljoen
C
€ 135 miljoen
D
€ 25 miljoen

Slide 15 - Quizvraag

Joy heeft een ijskar. Haar kosten voor zo'n weekend zijn € 240. Aan winst blijft er € 150 over.
Bereken de opbrengst van de verkoop.
A
€ 380
B
€ 390
C
€ 150
D
€ 90

Slide 16 - Quizvraag

Joy heeft een ijskar. Zij verkoopt op een weekend 530 ijsjes. De kosten zijn € 240. Aan winst blijft er € 150 over.
Bereken de verkoopprijs van één ijsje.
A
€ 1,20
B
€ 0,45
C
€ 0,74
D
€ 0,28

Slide 17 - Quizvraag

Joy verkoopt in een weekend 530 ijsjes. De kosten voor zijn € 240. Aan winst blijft er € 150 over.
Bereken hoeveel winst Joanne heeft per ijsje.
A
€ 0,28
B
€ 0,17
C
€ 0,50
D
€ 1,20

Slide 18 - Quizvraag

Voor de kerstmarkt heb je 36 muffins gemaakt, maar slechts 2 verkocht.
Voor de ingrediënten heb je in totaal € 6,20 betaald.
Je hebt de muffins verkocht voor € 1,20 per stuk.
Bereken je verlies.
A
€ 6,20
B
€ 3,80
C
€ 2,40
D
€ 1,20

Slide 19 - Quizvraag

Maakwerk
Maak blz. 104, opgaven 26 t/m 34

Maak Rekenopdrachten blz. 124, opdracht 10 t/m 16

Maak Herhalingsopdrachten op blz. 120,
opgaven 7 t/m 9



Slide 20 - Tekstslide

Maakwerk
Maak op Pincode 4.2.
opgaven 26 t/m 34

Rekenopdrachten H4
 opdracht 10 t/m 16

Maak Herhalingsopdrachten op blz. 120,
opgaven 7 t/m 9
Volgende lesuur: Herhaling en voorbereiding op SO van 13 maart!


Slide 21 - Tekstslide

Blijf zitten totdat de bel gaat!
Jullie mogen opruimen.

Slide 22 - Tekstslide