2 - tegenargumenten en weerleggingen H4 NN

argumenten, tegenargumenten en weerlegging



Lesdoelen: je kunt argumenten, tegenargumenten en weerleggingen herkennen.

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

argumenten, tegenargumenten en weerlegging



Lesdoelen: je kunt argumenten, tegenargumenten en weerleggingen herkennen.

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de lessen serie kun je: 
- onderscheid maken tussen standpunten, argumenten en weerleggingen
- een argumentatie met tegenargumenten weergeven in een schema

Slide 2 - Tekstslide

Tegenargumenten
Om iemands mening aan te vallen kun je op twee manieren te werk gaan:

Slide 3 - Tekstslide

Je valt zijn standpunt aan.
Deze tactiek heeft het meest zin bij feitelijke argumenten die waar zijn; die zijn namelijk niet te weerleggen, dus val je het standpunt aan.

 
Ik doe liever geen eindexamen (standpunt), want als ik slaag moet ik naar een andere school (feitelijk argument).
Ik heb juist wel zin in het examen (standpunt), want ik heb echt zin in een nieuwe opleiding (waarderend tegenargument)

Slide 4 - Tekstslide

Je valt zijn argumentatie aan.
Deze tactiek is vooral bruikbaar bij de waarderende argumenten en bij argumenten die niet zo feitelijk zijn als de spreker/schrijver presenteert.

Ik doe liever geen eindexamen (standpunt), want ik kan niet goed tegen die spanning (waarderend argument).
Dan wordt het voor jou belangrijk om te leren omgaan met die spanning (tegenargument), dan ga jij ook graag examen doen (standpunt).

Slide 5 - Tekstslide

tegenargumenten en weerleggingen H4 NN
Met een tegenargument ontkracht je een standpunt; met een weerlegging ontkracht je een argument.

Voorbeelden:
De kans is groot dat ze je na je overlijden als orgaandonor zullen gebruiken (standpunt); ze zitten immers te springen om donororganen (argument). 
Slechts één op de vijfduizend overledenen wordt gebruikt als orgaandonor (tegenargument). 


Ik wil niet meer naar Italië op vakantie (standpunt), want je kunt er in restaurants nauwelijks vegetarische gerechten krijgen (argument).
Wat een onzin: de Italiaanse keuken is juist beroemd om zijn groente- en kaasschotels (weerlegging).

Slide 6 - Tekstslide

De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij. Je kunt er beter niet aan deelnemen.
A
De eerste zin is het argument en het is een waarderende uitspraak.
B
De tweede zin is het argument en het is een waarderende uitspraak.
C
De eerste zin is het argument en het is een feitelijke uitspraak.
D
De tweede zin is het argument en het is een feitelijke uitspraak.

Slide 7 - Quizvraag

Ik denk dat Mark Rutte de verkiezingen gaat winnen. Hij is immers veruit de beste in de debatten.
A
De eerste zin is het argument en het is een waarderende uitspraak.
B
De tweede zin is het argument en het is een waarderende uitspraak.
C
De eerste zin is het argument en het is een feitelijke uitspraak.
D
De tweede zin is het argument en het is een feitelijke uitspraak.

Slide 8 - Quizvraag

Zijn er nog vragen?

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht

Bekijk het filmpje op de volgende slide  en noteer welke argumenten voor kernenergie, argumenten tegen kernenergie en welke weerleggingen in het filmpje van Lubach worden  gebruikt (kladblaadje).


Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Welke argumenten vóór kernenergie zijn er?

Slide 12 - Open vraag

Welke argumenten tégen kernenergie zijn er?

Slide 13 - Open vraag

Welke weerleggingen worden er gegeven?

Slide 14 - Open vraag

Maken...
Hoofdstuk 4
Tegenargumenten en weerleggingen
Opdracht 6

Slide 15 - Tekstslide