Herhalen sterke ww+voorzetsels + nieuw volt. dw

• Duits
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 3

Wat heb je nodig deze les:

- Laptop of PC waarop je deze les volgt. Je kunt deze les niet volgen op alleen je mobiel!

- Je mobiel: De app Lesson Up (download hem eerst als je deze nog niet hebt, deze gebruiken we dit lesuur en heb je verplicht nodig.)

- Ik heb jullie microfoon gedempt. Als je een vraag hebt, stel deze dan in de chat van deze les.

Vul de pincode voor Lesson Up in op je telefoon: Code staat links onderin beeld.

Zorg ervoor dat alles klaar is als de les begint! 

Vandaag:

Rückblick:

- Sterke werkwoorden

- Voorzetsels 4e naamval

Ziele:

Ik weet wat er gebeurd als er een voorzetsel in de zin staat. 

Ik kan een voltooid deelwoord maken omdat ik daarvan de regels weet. 

Aufgaben:

Digitale methode

Kontrolle:

Samen de les afsluiten.

Bespreken: Huiswerk opdracht 23B

Sterk werkwoord:

Hoe herken je dat in het NL en DU:

1. De laatste letter van het voltooid dw is een EN / N

2. In de verleden tijd verandert de klinker 

Voorbeeld: lopen --> ik heb gelopen

Voorbeeld lopen --> Ik liep

Een sterk ww vervoegen: a/ä

Voorbeeld vervoegen: schalfen

stam = schlaf

Ich                     schlafe

  du                      schläfst

er/sie/es       schläft

Wir                      schlafen

Ihr                   schlaft

sie/Sie              schlafen

De regel:

Bij de du-vorm en de er/sie/es-vorm van een sterk werkwoord met de letter E in de stam:

1. Korte e-klank (bijv. treffen) --> de letter e wordt een i

2. Lange e-klank (bijv. stehlen) --> de letter e wordt een ie

Voorbeeld: 

Werkwoord helfen (korte klank)

ich                   helfe

du                    hilfst

er/sie/es     hilft

wir                      helfen

ihr                   helft

sie/Sie              helfen

Voorbeeld: 

Werkwoord sehen (lange klank)

ich                   sehe

du                      siehst

er/sie/es       sieht

wir                      sehen

ihr                   seht

sie/Sie              sehen

(sprechen) Warum ........ du nicht gegen mich?

(lesen) Marie ................ ein Buch.

(gehen) Wohin ................. du?

Duitse voorzetsels (blz. 67)

NL	DU
door	durch
voor	für
tegen	gegen
zonder	ohne
om	um

Durch (door)

für (voor)

gegen (tegen)

ohne  (zonder)

um  (om)

Voorzetsels: 4e naamval

NL	DU
mij	mich
jou	dich
hem	ihn
haar	sie
het	es
ons	uns
jullie	euch
hen	sie
u	Sie

Ist das Geschenk (voor mij)?

Ich mache mich Sorgen (om jou).

Voltooid deelwoord (zwak werkwoord)

Hoofdregel: ge+stam+t

Voorbeeld: wohnen --> stam = wohn

ge+wohn+t = gewohnt

Voltooid deelwoord van: spielen

Voltooid deelwoord (zwak werkwoord)

Hoofdregel: ge+stam+t

Voorbeeld: wohnen --> stam = wohn

ge+wohn+t = gewohnt

Voltooid deelwoord (zwak werkwoord)

Let op: als de stam op een d/t eindigt:

Regel: ge+stam+et

Voorbeeld: warten --> stam = wart

ge+wart+et --> gewartet

voltooid deelwoord: landen

1. geland
2. gelandet
3. belanded
4. landen

Voltooid deelwoord (zwak werkwoord)

Als een werkwoord begint met be- / ver- / er-

Voorbeeld: bezahlen --> stam = bezahl

Regel = stam+t

bezahlt

voltooid deelwoord: verlieben

1. geverliebt
2. geverliebet
3. verliebt
4. verliebd

Voltooid deelwoord (zwak werkwoord)

Als een werkwoord eindigt op -ieren

Voorbeeld: telefonieren--> stam = telefonier

Regel = stam+t

telefoniert

voltooid deelwoord: reservieren

1. reserviert
2. reservierd
3. reserviertet
4. reservierted

voltooid deelwoord

werkwoord haben: ich habe gehabt

werkwoord sein: ich bin gewesen

werkwoord werden: ich bin geworden

Werkwoord: haben + sein

ich	habe
du	hast
er/sie/es	hat
wir	haben
ihr	habt
sie/Sie	haben

ich	bin
du	bist
er/sie/es	ist
wir	sind
ihr	seid
sie/Sie	sind

gewohnt

geklettert

Huiswerk maken

Online methode:

Paragraaf 3.4

opdracht: 40+41+42+43