Herhalen volt. dw + voorzetsels 4e nv

Wat heb je nodig deze les:
- Laptop of PC waarop je deze les volgt. Je kunt deze les niet volgen op alleen je mobiel!
- Je mobiel: De app Lesson Up (download hem eerst als je deze nog niet hebt, deze gebruiken we dit lesuur en heb je verplicht nodig.)
- Ik heb jullie microfoon gedempt. Als je een vraag hebt, stel deze dan in de chat van deze les.


Zorg ervoor dat alles klaar is als de les begint! 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat heb je nodig deze les:
- Laptop of PC waarop je deze les volgt. Je kunt deze les niet volgen op alleen je mobiel!
- Je mobiel: De app Lesson Up (download hem eerst als je deze nog niet hebt, deze gebruiken we dit lesuur en heb je verplicht nodig.)
- Ik heb jullie microfoon gedempt. Als je een vraag hebt, stel deze dan in de chat van deze les.


Zorg ervoor dat alles klaar is als de les begint! 

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:
Rückblick:
- Voorzetsels 4e naamval
Ziele:
Ik weet wat er gebeurd als er een voorzetsel in de zin staat. 
Ik kan een voltooid deelwoord maken omdat ik daarvan de regels weet. 
Aufgaben:
-
Kontrolle:
Samen de les afsluiten.

Slide 2 - Tekstslide

typ de 5 voorzetsels
die je nog kent.

Slide 3 - Woordweb

Duitse voorzetsels (blz. 67)
NL
DU
door
durch
voor
für
tegen
gegen
zonder 
ohne
om
um

Slide 4 - Tekstslide

Durch (door)
für (voor)
gegen (tegen)
ohne  (zonder)
um  (om)

Voorzetsels: 4e naamval
NL
DU
mij
mich
jou
dich
hem
ihn
haar
sie
het
es
ons
uns
jullie
euch
hen
sie
u
Sie

Slide 5 - Tekstslide

Ich kann nicht leben (zonder jullie)
A
um euch
B
ohne euch
C
um ihr
D
ohne ihr

Slide 6 - Quizvraag

Ich mache mich Sorgen (om jou).

Slide 7 - Open vraag

(door hem) bin ich zu Spät gekommen!

Slide 8 - Open vraag

Voltooid deelwoord (zwak werkwoord)
Hoofdregel: ge+stam+t

Voorbeeld: wohnen --> stam = wohn

ge+wohn+t = gewohnt

Slide 9 - Tekstslide

Voltooid deelwoord van: rennen

Slide 10 - Open vraag

Voltooid deelwoord (zwak werkwoord)
Let op: als de stam op een d/t eindigt:
Regel: ge+stam+et

Voorbeeld: warten --> stam = wart

ge+wart+et --> gewartet


Slide 11 - Tekstslide

voltooid deelwoord van landen

Slide 12 - Open vraag

voltooid deelwoord: landen
A
geland
B
gelandet
C
gelanded
D
landen

Slide 13 - Quizvraag

Voltooid deelwoord (zwak werkwoord)
Als een werkwoord begint met be- / ver- / er-

Voorbeeld: bezahlen --> stam = bezahl
Regel = stam+t

bezahlt



Slide 14 - Tekstslide

voltooid deelwoord: verlieben
A
geverliebt
B
geverliebet
C
verliebt
D
verliebd

Slide 15 - Quizvraag

Voltooid deelwoord (zwak werkwoord)
Als een werkwoord eindigt op -ieren

Voorbeeld: telefonieren--> stam = telefonier
Regel = stam+t

telefoniert



Slide 16 - Tekstslide

voltooid deelwoord: reservieren
A
reserviert
B
reservierd
C
reserviertet
D
reservierted

Slide 17 - Quizvraag

Dus overzicht regels: 
1. hoofdregel:  ge+stam+t  --> gewohnt
2. hoofdregel extra: ge+stam+et --> geredet

3. ww begint met be-/ver-/-er: stam+t --> erzählt
4. ww eindgt op -ieren: stam+t --> trainiert

Slide 18 - Tekstslide

voltooid deelwoord

werkwoord haben: ich habe gehabt
werkwoord sein: ich bin gewesen
werkwoord werden: ich bin geworden

Slide 19 - Tekstslide

Werkwoord: haben + sein
ich
habe
du
hast
er/sie/es
hat
wir
haben
ihr
habt
sie/Sie
haben
ich
bin
du
bist
er/sie/es
ist
wir
sind
ihr
seid
sie/Sie
sind
gewohnt
geklettert

Slide 20 - Tekstslide

voltooid deelwoord: reisen
A
reist
B
reisen
C
gereist
D
verreist

Slide 21 - Quizvraag

voltooid deelwoord: fragen
A
fragen
B
gefragt
C
gefraget
D
fragt

Slide 22 - Quizvraag

voltooid deelwoord: reparieren
A
repariert
B
gerepariert
C
repariertet
D
gerepariertet

Slide 23 - Quizvraag

voltooid deelwoord: arbeiten
A
arbeiten
B
gearbeitet
C
arbeitet
D
arbeit

Slide 24 - Quizvraag

voltooid deelwoord: verlieben
A
verliebt
B
verlieben
C
geverliebt
D
geverliebet

Slide 25 - Quizvraag

Ik weet nu hoe ik een voltooid deelwoord moet maken.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 26 - Quizvraag