The dog is over there. His owner lives next door.
Step 1: over welk woord zegt de tweede zin iets?
Step 2: Kies de juiste relative pronoun
Step 3: na het woord zet je een komma, which/who/where/when/whose, en voeg je de tweede zin in de eerste zin.
The dog, whose owner lives next door, is over there.