irregular verbs 1

                  onregelmatige werkwoorden 

                                 vragen 1 & 2

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

                  onregelmatige werkwoorden 

                                 vragen 1 & 2

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Het werkwoord staat altijd in een rijtje van drie
to do ----------    did       -------   done 
to fly ----------     flew     -------   flown
to go ---------      went    -------   gone
hele werkwoord
1
verleden tijd
2
voltooid deelwoord
3

Slide 3 - Tekstslide


   Het eerste rijtje:  het hele werkwoord
                   Present Simple 
  ( =tegenwoordige tijd)

                to do
                to  fly
                to  go
1

Slide 4 - Tekstslide

   
       Het tweede rijtje: Past Simple 
                 ( = de verleden tijd )
                                             

                did
                flew
                went
    

2

Slide 5 - Tekstslide


           Het derde rijtje: Perfect
               ( = de voltooide tijd )
                              

             done
             flown
             gone
         
3

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Slide 8 - Link

ik ben geweest
A
I have be
B
I have been
C
I was be
D
I was been

Slide 9 - Quizvraag

jij was
A
you were
B
you be
C
you was
D
you been

Slide 10 - Quizvraag

hij begon
A
he begins
B
he began
C
he begin
D
he begun

Slide 11 - Quizvraag

Zij zijn begonnen
A
they are begun
B
they are began
C
they have begun
D
they have began

Slide 12 - Quizvraag

Wij zijn begonnen
A
we have begun
B
we are begun
C
we have began
D
we are began

Slide 13 - Quizvraag

Ik ben geworden
A
I am become
B
I have become
C
I am became
D
I have became

Slide 14 - Quizvraag

ik word
A
I became
B
I become
C
I werd
D
I beceem

Slide 15 - Quizvraag

Wij zijn geworden
A
we have became
B
we are became
C
we are become
D
we have become

Slide 16 - Quizvraag

zij brengt
A
she brings
B
she bring
C
she brought
D
she broughts

Slide 17 - Quizvraag

Wij brachten
A
we bringed
B
we brought
C
we broughted
D
we broughten

Slide 18 - Quizvraag

hij brak
A
he breaked
B
he brokes
C
he broke
D
he breaks

Slide 19 - Quizvraag

wij kochten
A
we bought
B
we buyed
C
we bougthed
D
we boughts

Slide 20 - Quizvraag

zij hebben geblazen
A
they blown
B
they blew
C
they have blew
D
they have blown

Slide 21 - Quizvraag

hij heeft gebouwd
A
he have built
B
he have build
C
he has built
D
he has build

Slide 22 - Quizvraag

wij vingen
A
we caught
B
we catches
C
we catched
D
caughted

Slide 23 - Quizvraag

zij heeft gevangen
A
she has catched
B
she has caught
C
she have caught
D
she have catched

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Link

Vragen maken:
Je moet altijd eerst kijken naar de werkwoorden in een zin        

          He will help you with your homework
        
          He was angry

          He reads a lot
1
2
3

Slide 26 - Tekstslide

              
                 zinnen met twee werkwoorden

   It will be fun.
   She can talk very fast.
1
zet het eerste werkwoord aan het 
begin van de zin

Will it be fun?
Can she talk very fast?

Slide 27 - Tekstslide

maak een vraag:
He can take care of himself.

Slide 28 - Open vraag

Maak een vraag :
It will rain tomorrow

Slide 29 - Open vraag

2
zinnen waarin het werkwoord : am / are / is / was of were is 


1 They are new at school.
2 He was very happy then.

zet am/ are/is/ was of were aan het begin van de zin
1 Are they new at school?
2 Was he very happy then?

Slide 30 - Tekstslide

Maak een vraag :
They are often at home.

Slide 31 - Open vraag

maak een vraag :
Is he new at school?

Slide 32 - Open vraag

maak een vraag?
I am always right?

Slide 33 - Open vraag

Maak een vraag:
She was at the dance last week.

Slide 34 - Open vraag

maak een vraag:
They were all late for class.

Slide 35 - Open vraag