Spelling
1 / 38
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient
Slide 2 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
C
Het hout is opgebrant.
Slide 3 - Quizvraag
Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
Slide 4 - Quizvraag
Welk van ondertaande woorden missen hoofdletters?
Met hoofdletters
Geen hoofdletters
pasen
tony chocolonely
woensdag
islam
januari
ijstijd
mevrouw de haan
zomervakantie
psv
stichting lezen
d66
Slide 5 - Sleepvraag
Wat is de goede bezitsvorm?
(Hugo) schrift
(Hugo) schrift
A
Hugos
B
Hugoos
C
Hugo’s
D
Hugo’
Slide 6 - Quizvraag
De bezitsvorm van '(Rutte) kabinet' is...
A
Ruttes' kabinet
B
Ruttes kabbinet
C
Ruttes kabinet
D
Rutte' kabinet
Slide 7 - Quizvraag
Kies de juiste bezitsvorm
A
Sam's fiets
B
Sams fiets
Slide 8 - Quizvraag
Aan elkaar of los?
A
Politie auto
B
Politieauto
Slide 9 - Quizvraag
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
Slide 10 - Quizvraag
Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden
Slide 11 - Quizvraag
Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente
Slide 12 - Quizvraag
Trema of geen trema?
A
geinstalleerd
B
geïnstalleerd
C
gëinstalleerd
Slide 13 - Quizvraag
Trema
A
associeren
B
assocïeren
C
associëren
Slide 14 - Quizvraag
Trema of geen trema?
A
financien
B
financiën
Slide 15 - Quizvraag
Trema of niet?
A
geordend
B
geördend
Slide 16 - Quizvraag
drieendertig
A
trema
B
apostrof
C
liggend streepje
D
niets
Slide 17 - Quizvraag
c.d. t.j.e.
A
Met apostrof
B
Zonder apostrof
C
Met trema
D
Zonder trema
Slide 18 - Quizvraag
Apostrof of niet?
A
Karins handtas
B
Karin's handtas
C
Karins' handtas
D
Karins's handtas
Slide 19 - Quizvraag
Apostrof?
A
Trix zusje
B
Trix' zusje
Slide 20 - Quizvraag
Met koppelteken, trema of apostrof?
A
chocolade-ei
B
chocoladeëi
C
chocolade'ei
Slide 21 - Quizvraag
Onderdeel 6: apostrof
Welk woord is goed?
Welk woord is goed?
A
A4-tje
B
A4 tje
C
A4’tje
D
A4tje
Slide 22 - Quizvraag
Welk woord is niet correct gespeld?
A
mevrouw van Zaalen
B
Katya van Zaalen
C
docente Van Zaalen
D
K.L. van Zaalen
Slide 23 - Quizvraag
tussenletter
A
hogenschool
B
hogeschool
Slide 24 - Quizvraag
Tussenletters
A
Rodekool
B
Rodenkool
Slide 25 - Quizvraag
Tussenletters
A
Stoeledans
B
Stoelendans
Slide 26 - Quizvraag
Tussenletters
A
Reuzeleuk
B
Reuzenleuk
Slide 27 - Quizvraag
Tussenletters
A
Dorpstraat
B
Dorpsstraat
Slide 28 - Quizvraag
6. meervouden
Wat is het meervoud van rally?
Wat is het meervoud van rally?
A
rallys
B
rally's
C
rallies
D
rallyen
Slide 29 - Quizvraag
Meervoud: wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's
Slide 30 - Quizvraag
Meervoud
Wat is 'calorie' in het meervoud?
A
caloriën
B
calorieën
Slide 31 - Quizvraag
meervouden
Wat is het meervoud van technologie?
Wat is het meervoud van technologie?
A
technologies
B
technologieën
C
technologiën
D
technologieeën
Slide 32 - Quizvraag
Verkleinwoorden
A
woningkje
B
woninkje
C
woningetje
Slide 33 - Quizvraag
Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van tosti?
Wat is het verkleinwoord van tosti?
A
tostietje
B
tosti'tje
C
tostie'tje
D
tostitje
Slide 34 - Quizvraag
Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van lolly?
Wat is het verkleinwoord van lolly?
A
lollytje
B
lollietje
C
lollyetje
D
lolly'tje
Slide 35 - Quizvraag
Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
Kano'tje
B
Kanotje
C
Kanoo'tje
D
Kanootje
Slide 36 - Quizvraag
verkleinwoorden
Wat is het verkleinwoord van baby?
Wat is het verkleinwoord van baby?
A
babytje
B
babietje
C
baby'tje
D
kleine baby
Slide 37 - Quizvraag
Met welke spellingregels heb jij vooral nog moeite?
