In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Spelling
Alle regels door elkaar!
Slide 1 - Tekstslide
werkwoordspelling (vt) Ik (besteden) veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteede
B
bestede
C
besteedde
D
bestad
Slide 2 - Quizvraag
werkwoordspelling tegenwoordige tijd werkwoordspelling
A
Hij zaagd het hout.
B
Hij zaagt het hout.
C
Hij zaagdt het hout.
Slide 3 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient
Slide 4 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
C
Het hout is opgebrant.
Slide 5 - Quizvraag
Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
Slide 6 - Quizvraag
Geef aan welke woorden een trema nodig hebben, welke een koppelteken en welke correct gespeld zijn.
Correct gespeld
Trema nodig
Koppelteken nodig
financieel
antiallergisch
skiongeluk
dietiste
melodieen
preislamitisch
geupload
Slide 7 - Sleepvraag
Uit+rekken
Tv+serie
Zon+steek
Pan+koek
noord+westen
west+europa
Gewoon aan elkaar
Met koppelteken
Met extra letters
Slide 8 - Sleepvraag
Welk van ondertaande woorden missen hoofdletters?
Met hoofdletters
Geen hoofdletters
pasen
tony chocolonely
woensdag
islam
januari
ijstijd
mevrouw de haan
zomervakantie
psv
stichting lezen
d66
Slide 9 - Sleepvraag
Wat is de goede bezitsvorm? (Hugo) schrift
A
Hugos
B
Hugoos
C
Hugo’s
D
Hugo’
Slide 10 - Quizvraag
3. De bezitsvorm van '(Rutte) kabinet' is...
A
Ruttes' kabinet
B
Ruttes kabbinet
C
Ruttes kabinet
D
Rutte' kabinet
Slide 11 - Quizvraag
Kies de juiste bezitsvorm
A
Sam's fiets
B
Sams fiets
Slide 12 - Quizvraag
Aan elkaar of los?
A
Politie auto
B
Politieauto
Slide 13 - Quizvraag
Los of aan elkaar?
A
bruinebonensoep
B
bruine bonensoep
C
bruine bonen soep
Slide 14 - Quizvraag
Los of aan elkaar?
A
Wil jij dat afval weggooien?
B
Wil jij dat afval weg gooien?
Slide 15 - Quizvraag
Los of aan elkaar?
A
Weet jij wanneer de zomer tijd ingaat?
B
Weet jij wanneer de zomertijd ingaat?
Slide 16 - Quizvraag
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
Slide 17 - Quizvraag
Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden
Slide 18 - Quizvraag
Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente
Slide 19 - Quizvraag
c.d. t.j.e.
A
Met apostrof
B
Zonder apostrof
C
Met trema
D
Zonder trema
Slide 20 - Quizvraag
drieendertig
timer
0:20
A
trema
B
apostrof
C
liggend streepje
D
niets
Slide 21 - Quizvraag
Onderdeel 6: apostrof
Welk woord is goed?
A
A4-tje
B
A4 tje
C
A4’tje
D
A4tje
Slide 22 - Quizvraag
Welk woord is niet correct gespeld?
Uitleg
In een aanhef schrijf je de eerste verwijzing naar een naam altijd met een hoofdletter. Het is dus meneer Van Dalen, Jan van Dalen of meneer J. van Dalen.
A
mevrouw van Zaalen
B
Katya van Zaalen
C
docente Van Zaalen
D
K.L. van Zaalen
Slide 23 - Quizvraag
Met welke spellingregels heb jij vooral nog moeite?