In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
10.4 Chromatografie
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Na deze les weet ik...:
wat chromatografie is
Na deze les kan ik...:
uitleggen op basis waarvan chromatografie werkt
verschillende vormen van chromatografie uitleggen
uitleggen hoe kwalitatief en kwantitatief onderzoek met chromatografie in zijn werk gaat
Slide 2 - Tekstslide
Vorige les
Slide 3 - Tekstslide
Bij (papier)chromatografie hebben stippen hoog op het chromatografiepapier meer affiniteit met de ..(1).. fase, terwijl stippen laag op het papier meer affiniteit hebben met de ..(2).. fase
A
(1) mobiele
(2) stationaire
B
(1) stationaire
(2) mobiele
C
(1) mobiele
(2) mobiele
D
(1) stationaire
(2) stationaire
Slide 4 - Quizvraag
Chromatografie berust op verschil in aanhechtingsvermogen van de (kleur)stof aan het papier en oplosbaarheid van de (kleur)stof in de loopvloeistof. Het evenwicht dat zich hierbij instelt is een voorbeeld van een...
A
homogeen evenwicht
B
verdelingsevenwicht
C
heterogeen evenwicht
Slide 5 - Quizvraag
Twee kleuren worden onderzocht d.m.v. chromatografie. Lysozym is een gele kleurstof die beter oplost in de loopvloeistof dan rodoxan, een rode kleurstof. Welke stof zal hoger komen op het chromatogram?
A
rodoxan
B
lysozym
Slide 6 - Quizvraag
Paracetamol maken
Slide 7 - Tekstslide
Wat gebeurt er met de Rf-waarde van paracetamol als Jessica i.p.v. een mengsel van petroleumether en aceton gebruikmaakt van een ander mengsel (andere verhouding) als loopvloeistof?
A
Nog steeds 0,7, want de Rf-waarde is onafhankelijk van het soort loopvloeistof
B
Anders dan 0,7, want de Rf-waarde is afhankelijk van het soort loopvloeistof.
C
Dat kun je niet voorspellen. De Rf-waarden kan nog steeds 0,7 zijn óf anders dan 0,7.
Vloeistof chromatografie: stoffen hebben vloeibare fase
Gas chromatografie: stoffen hebben gas-fase
Beide hebben een kolom, waardoor de stoffen 'gescheiden' worden
Draaggas/oplosmiddel hebben andere polariteit dan de kolom
Slide 12 - Tekstslide
Gaschromatografie
Mengsel wordt verhit, zodat alle stoffen verdampen.
Draaggas door de kolom geleidt.
Binnenkant van kolom heeft dunne laag met stationaire fase
Slide 13 - Tekstslide
Retentietijd (tR)
Tijd dat een stof in de kolom zit
Elke stof heeft zijn eigen tR
Scheiding is door specifieke eigenschappen van stationaire fase
Vb: apolaire stoffen in een kolom met een apolaire stationaire fase zijn langzaam en komen later uit de kolom dan polaire stoffen
Slide 14 - Tekstslide
Principe van GC
Stoffen blijven verschillend ''hangen'' aan de stationare fase; de ene meer dan de ander.
Daardoor vindt scheiding plaats
Slide 15 - Tekstslide
Geef de volgorde waarin de onderstaande stoffen uit een polaire kolom komen.
Als 1e
Als 2e
Als 3e
Als 4e
Als 5e
Propaan
Pentaan
Ether
Ethanol
Ethaan-1,2-diol
Slide 16 - Sleepvraag
Kwalitatieve analyse
x-as: de tijd
y-as: spanning
De detector geeft een andere spanning af als een andere stof passeert
tR is bij zelfde omstandigheden specfiek voor een stof: opgezocht in tabellen
Slide 17 - Tekstslide
Kwantitatieve analyse
Oppervlakte van een piek is recht evenredig met de concentratie van die stof in het mengsel
Oppervlakte wordt bepaald met een computer
Maar je weet niet hoeveel je hebt toegevoegd: dus je hebt een referentie nodig.
Slide 18 - Tekstslide
Plan van aanpak concentratiebepaling
Chromatogram A met je te onderzoeken mengsel
Chromatogram B met mengsel van zelfde stoffen met bekende concentraties
Onder zelfde omstandigheden een kolom doen
Gebruik de verhouding tussen oppervlaktepieken om concentratie in te onderzoeken mengsel te bepalen.
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Maak kloppend door groot of klein in te vullen: 1. De retentietijd van een stof die goed hecht aan de stationaire fase is ... 2. De retentietijd van hexaan op een polaire kolom is ...
A
1. Groot, 2. Groot
B
1. Klein, 2. Klein
C
1. Groot, 2. Klein
D
1. Klein, 2. Groot
Slide 21 - Quizvraag
Wanneer je gaschromatografie als kwantitatieve analysemethode toepast...
A
gebruik je de hoogtes van de pieken
B
gebruik je de breedtes van de pieken
C
gebruik je de oppervlaktes onder de pieken
D
gebruik je de retentietijden van de pieken
Slide 22 - Quizvraag
Wanneer de stationaire fase polair is...
A
bereikt een hydrofobe stof eerder de detector dan een hydrofiele stof
B
bereikt een hydrofiele stof eerder de detector dan een hydrofobe stof