Vwo 2 - Woche 3 - Stunde 3

VWO 2 - Woche 3 - Stunde 3
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

VWO 2 - Woche 3 - Stunde 3

Slide 1 - Tekstslide

Planung

  • Wiederholung: ein(e) & kein(e)

  • Paragraf E: Grammatik                          Uitleg bezittelijk voornaamwoord

  • Afmaken / verbeteren:                         - Paragraf A, B, C, D, H, G                    -  Wiederholung 4                                    -  Slim Stampen
Ziele

  • Je kunt de regels voor de uitgangen van ein- en kein- toepassen.

  • Je kent de bezittelijke voornaamwoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Bij welke woorden komt een 'e' achter 'ein' & 'kein'?
A
mannelijk woorden (der)
B
vrouwelijke woorden (die)
C
onzijdige woorden (das)
D
meervoud woorden (die)

Slide 3 - Quizvraag

Welke woorden gaan niet samen met 'ein'?
A
mannelijk woorden (der)
B
vrouwelijke woorden (die)
C
onzijdige woorden (das)
D
meervoud woorden (die)

Slide 4 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'een' of 'geen' in.
(geen) .... Obst
(een) .... Tasse
(geen) .... Teller (mv)
(een) ... Salat

Slide 5 - Open vraag

Voorkennis
Je hebt geleerd dat:
  • het onbepaalde lidwoord in het Duits 'ein' of 'eine' is. 
  • Je hebt geleerd dat 'geen' in het Duits 'kein' of 'keine' is. 
  • Je hebt geleerd dat je een 'e' als uitgang krijgt bij de vrouwelijk woorden en meervoud. 

Je leert nu het bezittelijk voornaamwoorden kennen. 

Slide 6 - Tekstslide

die Possesivpronomen
Je hebt de 'persoonlijk voornaamwoorden' al geleerd. Deze wijzen een persoon aan. De persoonlijk voornaamwoorden zijn:


Slide 7 - Tekstslide

Je leert nu de bezittelijk voornaamwoorden kennen. Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan of geeft aan dat iets bij iemand hoort. Bijvoorbeeld: Dat is mijn tas. Ik zie jouw fiets.


Slide 8 - Tekstslide

Kijk mee in het filmpje in Paragraf E: Grammatik bij Grammatik B
De bezittelijke voornaamwoorden krijgen dezelfde uitgang als de woorden ein(e) en kein(e).
Hier ist ein Glas Wasser. --> Ist das dein Glas?

Let op de verschillende betekenissen van ihr(e)/Ihr(e) en de schrijfwijze van euer/eure:

haar -->  Das ist ihre Freundin.
hun -->  Dort drüben sind ihre Eltern.
uw   -->  Ihr Kaffee steht schon auf dem Tisch.
jullie -->  Ist das euer Vater?
jullie -->  Ist das eure Mutter?

Slide 9 - Tekstslide

Paragraf E - Grammatik
Gemeinsam: besprechen Aufgabe 24 t/m 29

Selbstständig machen: Aufgabe 19 t/m 23 & Aufgabe 24 t/m 29 
Zeit: 25 Minuten  

Fertig = afmaken/verbeteren weektaak
  • Paragraf A, B, C, D, G, H & Wiederholung 4 (80%)
  • Slim Stampen K5: A, B, C, D, H (80%) 

Slide 10 - Tekstslide

Lisa hat Schnitzel (m) bestellt.

Es ist .... (haar) Schnitzel.
A
sie
B
ihr
C
ihre
D
Ihre

Slide 11 - Quizvraag

Der Orangensaft habe ich bestellt.

Ist das (mijn)... Orangensaft?
A
meine
B
deine
C
dein
D
mein

Slide 12 - Quizvraag

Laurens Pommes (mv) steht schon sehr lange da.
Jetzt sind ... (zijn) Pommes kalt!

Slide 13 - Open vraag

Wochenaufgaben
Af voor maandag
  • Paragraf E: Grammatik Aufgabe 19 t/m 29
  • Verbeteren: A, B, C, D, G, H & Wiederholung 4
Kennen: Slim Stampen
  • Paragraf B: invul 3 & 4
  • Paragraf E: Grammatik

Slide 14 - Tekstslide

Nächste Stunde
  • Wochenaufgaben besprechen
  • Wiederholung Grammatik & Wortschatz
  • Paragraf F: Sprechen


Slide 15 - Tekstslide