H23

5 Havo, H23
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

5 Havo, H23

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Slide 3 - Tekstslide

Hoe krijg je de economie aan de gang tijdens een recessie of crisis?
MEV = C + I + O + (E-M)

consumenten hebben geen vertrouwen, producenten hebben geen vertrouwen, de overheid heeft geen belastinginkomsten en kan niet lenen

wat doe je dan? Je maakt geld!
maar mensen zijn niet gek! meer geld zonder structuur is inflatie!

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

doel van de les

Je weet na deze les:
  • Wat de verkeersvergelijking van Fisher is.
  • Hoe vraag en aanbod naar munten zorgt voor veranderingen in de wisselkoers

    Slide 8 - Tekstslide

    Fisher (1867 - 1947)
    MV = PT

    Slide 9 - Tekstslide

    M V = P T
    M = maatschappelijke geldhoeveelheid (geld in handen van het publiek)
    V = omloopsnelheid (aantal malen per jaar dat het geld van eigenaar verwisselt)
    P = prijsniveau
    T = aantal transacties (reeele output)

    PxT = omzet, indicator voor BBP
    MxV = betalingen van de omzet

    Slide 10 - Tekstslide

    M V = P T (monetair beleid)
    M V = P T
    V
    = omloopsnelheid, bijvoorbeeld 4 >> het geld gaat in een jaar 4 keer van hand tot hand, ofwel eens per (12mnd/ 4 =) 3 mnd


    • Wat betekent dat in de praktijk?
    • Fisher veronderstelt: V staat op kt vast; T ook op kt. Hoe kun je dan de economie laten groeien, volgens deze theorie?
    • Met welke recent behandelde theorie over de conjunctuur botst dit? Wie heeft gelijk?

    Slide 11 - Tekstslide

    Slide 12 - Video

    M stijgt > uitgaven stijgen > prijzen stijgen
    output op LT blijft gelijk, als iedereen op de wereld 5% meer geld krijgt, is er dan iets verandert...?

    Slide 13 - Tekstslide

    Slide 14 - Tekstslide

    Slide 15 - Video

    Kwantiteitstheorie lijkt op dit model! Op de LT zijn ze het met elkaar eens: ingrijpen is zinloos. Waarom gebeurt het dan?

    Slide 16 - Tekstslide

    M V = P T (monetair beleid)
    • Ingrijpen voorkomt negatieve effecten van onderbesteding (in the long run we are all dead)
    • Effectiviteit hangt van de situatie binnen de economie af, althans op korte termijn.

    Situatie op KT (inkomensevenwicht is kleiner dan bestedingsevenwicht)
    1. bestedingsevenwicht = bestedingen in de economie zijn gelijk aan de productiecapaciteit
    2. inkomensevenwicht = het beslag van de effectieve vraag op de productie capaciteit
    effectieve vraag = C + I + O + (E-M)

    • Kun je het bovenstaande modelleren?
    • Wanneer is monetair beleid (verandering M) effectief?

    Slide 17 - Tekstslide

    Kwantiteitstheorie
    • M = PV/T of MV = PT
    • M stijgt
    • PT/V stijgt

    • Als M stijgt en V daalt in zelfde mate: geen effect. PT verandert dan niet (M*V >>> 3x4 = 12 en 4x3 = 12)

    • Als V constant is en M stijgt dan zal PT stijgen
    • P stijgt, T stijgt of P en T stijgen

    Op lange termijn zal een M stijging zich vertalen in P stijging
    Geld is neutraal, geld is geen productiemiddel, het heeft geen invloed op de productie capaciteit!

    Slide 18 - Tekstslide

    Slide 19 - Video

    Slide 20 - Video


    De ECB bepaalt de M in de eurozone. De ECB is onafhankelijk en moet voorkomen dat politici de geldpers aanzetten om korte termijn effecten te realiseren. De ECB is al jaren geld aan het bijdrukken, in de hoop dat M gaat stijgen. Wat vind jij hiervan!

    Slide 21 - Open vraag

    aan de slag

    23.1 samen
    23.3 samen
    23.4 samen
    23.6
    23.9

    Slide 22 - Tekstslide

    Slide 23 - Tekstslide

    Slide 24 - Tekstslide

    Fisher
    A
    was de uitvinder van de rolodex
    B
    bedacht de verkeersvergelijking: MV=PT
    C
    was een aandelenhandelaar
    D
    A, B en C zijn juist

    Slide 25 - Quizvraag

    MV = PT als de omloopsnelheid (V) groter is dan 1, dan geldt dat:
    A
    M kleiner is dan waarde van de jaarlijkse transacties (PT)
    B
    M gelijk is aan waarde van de jaarlijkse transacties (PT)
    C
    M groter is dan waarde van de jaarlijkse transacties (PT)

    Slide 26 - Quizvraag

    De uitdrukking PT uit de vergelijking MV = PT, staat voor
    A
    is een identiteit
    B
    staat voor het BBP
    C
    is gelijk aan de geldhoeveelheid
    D
    staat voor de totale waarde van de omzetten

    Slide 27 - Quizvraag

    MV uit de uitdrukking MV = PT staat voor
    A
    het BBP
    B
    het totaal van de jaarlijkse betalingen
    C
    het BBP + intermediair verbruik
    D
    het chartale en het girale geld samen

    Slide 28 - Quizvraag

    In een land namen de totale omzetten in een jaar met 5% toe. De geldhoeveelheid steeg van 150 mld naar 160 mld.

    De omloopsnelheid van het geld (V) nam in dat jaar
    A
    toe
    B
    bleef gelijk
    C
    af
    D
    ik weet het niet. Ik moet steeds denken aan het feit dat Mo wel een roos kreeg en ik niet.... :(

    Slide 29 - Quizvraag

    aan de slag
    23.8
    23.10

    Slide 30 - Tekstslide


    Geld
    • Van wie is het geld op jouw bankrekening?
    • Wie maakt geld?
    • Hoe werkt het maken van geld?


    • Gratis rijk worden? Start een bank
    • 1694 Willem III, Bank of England
    • Commerciele banken en centrale banken maken geld
    • Daarom is toezicht op commerciele banken nodig

    Slide 31 - Tekstslide

    toezicht op banken (door ECB en via DNB)
    MV = PT

    Slide 32 - Tekstslide

    Rente stijgt
    Als de rente stijgt wordt lenen door bedrijven duurder.
    • kosten stijgen en winst daalt
    • investeringen dalen


    Als rente stijgt wordt lenen door consumenten duurder

    • kosten stijgen, inkomen blijft gelijk
    • leningen dalen en C daalt


    Minder C en I, bestedingen dalen, inflatie daalt

    Dus je kunt rentestijging gebruiken om inflatie te laten afnemen

    Rente stijgt >> C daalt (vraag daalt) >> prijzen dalen
    Je kunt dus ook met rente MEV stimuleren

    Slide 33 - Tekstslide

    slot

    Wat geleerd?


    Slide 34 - Tekstslide