3.4 Present simple

Present Simple
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Present Simple

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple 
  • Wat is de Present Simple?

  • Wanneer gebruik je de Present Simple?

  • Hoe maak je de Present Simple? 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je de Present Simple? 
I work
Do I work?
I don't work
You work
Do you work?
You don't work
He/She/It works
Does he/she/it work?
He/She/It doesn't work
We work
Do we work?
We don't work
You work
Do you work?
You don't work
They work
Do they work?
They don't work
Zo maak je de Present Simple.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present simple is:
Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
Wat is de regel van de present simple?
A
SHIT-regel
B
C
Hele werkwoord
D
Werkwoord + -ed

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
welke zin staat in present simple?
A
I am walking to school.
B
They walked to school.
C
We are going to walk to school tomorrow.
D
He always walks to school.

Slide 6 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present Simple:
Kies een voorbeeld van present simple.
A
He travels to work four times a week.
B
He travelled to work four times a week.
C
He is travelling to work.
D
He wil travel to work.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
welke zin staat in present simple?
A
Lucy live in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy livs in London.
D
Lucy lives in London.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
My brother and I usually ... (walk) to school.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
They often ... (visit) us.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
Tom (don't / doesn't) work every day.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
She never ... (help) me with that!

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Translate the sentence: Ik hou niet van pizza.
A
I like no pizza.
B
I does not like pizza.
C
I do not like pizza.
D
I do not like no pizza.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question:
A
Do she like to play piano?
B
Is she like to play piano?
C
Like she to play piano?
D
Does she like to play piano?

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Translate the sentence:
Mijn vader eet nooit tomaat.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Translate the question: Heb jij een pen voor mij?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Today's goal
Tracks Unit 1 - 7o/75% 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What now?
Maak van 3.4 opdrachten 1 t/m 8
De rest hoeft NIET

Klaar?
Leer voor het SO van volgende week 
Les 3.4 en 3.5

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies